Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

ANDREAE

betekenis & definitie

Geslacht van eigenerfden uit Hitsum, thans geheel buiten Frl. Hieruit Daniël Hermannus

A. (1697-1771), predikant te Blija, huwt Taetske Margaretha Beucker, hieruit het geslacht Beucker A. Het geslacht Fockema A. stamt uit het huwelijk van Arnold A. (1804-73), notaris te Beetsterzwaag en Geeske Fockema. Uit een Pommers geslacht stamt de hoogl. Joachim, ridder van A.; zijn geslacht stierf met de kleinkinderen uit.

Zie: Stb. 1, 67; 11, 46; Ned. Patr. xxix (1943), 17; N.B.W. 1,129,131, 136; VI, 30; VIi, 12-13; x, 22; Romein Naamlijst, 110, 503, 534.

—, Arnoldus Johannes, notaris (Kollum 30.1.184527.2.1899). Meester in de rechten te Utrecht (1872), na zijn vader notaris te Kollum (1881). Hielp mee

aan de Historische Tentoonstelling (1877) en wijdde zich aan de Fr. geschiedenis. Lid en bestuurslid van het Fr. Genootschap, schreef o.a. over de burgerlijke en kerkelijke indeling van het oude Frl., de Lauwerszee, Kollumerland. Gaf genealogische studies en biografieën uit, bewoog zich op maatschappelijk terrein.

Zie: Levensber. Letterk. 1900 (met wrk.).

—, Daniël Hermannus Beucker, jurist (Sint-Anna Parochie 23.3.1772-Lwd. 18.3.1828). In de revolutiedagen (1795 e.v.) gematigd, diende in Den Haag de republiek, werd drost van het nde district (1802-11), griffier van de rechtbank te Lwd. (1812-28). Groot boekenvriend, ijverig botanicus, vurig pleitbezorger van de Fr. taal, die hij op school wenste onderwezen te zien.

Zie: N.B.W. 1, 135 (met lit.); Wumkes, Paden II, 14-18.

—, Joachim, jurist (Stralsund 1586-2.5.1655). Hoogl. te Franeker (1613-20), raadsheer en president van het Fr. Hof, gezant. Door zijn huwelijken en zijn talenten in Frl. een man van betekenis. Speelde een grote rol bij de strijd om de quoten in 1635.

Zie: N.B.W. 1, 5-6; Galama, Wijsg. Onderwijs (1954), 48-49.

—, Johan Hendrik Beucker, jurist (Lwd. 20.10.1811— 3.3.1865). Promoveerde op De origine iuris municipalis Frisici (Utrecht 1840), dat hem als rechtshistoricus bekend maakte. Reisde veel en goed en schreef daarover. Advocaat, burgemeester van Lwd. (185165). Hij ijverde voor het onderwijs, bestudeerde de Fr. geschiedenis. Zijn nageslacht, waaronder drie directeuren van ‘Alg. Friesche’, verliet ca. 1940 Lwd. Zie: Levensber. Letterk. (1865), 165-179; N.B.W. 1, 136-137; Repert., 31.
—, Jouwert (Lemmer 16.2.1812-Lwd. 4.8.1876). Zeeofficier en conservatief politicus; 1865-66 lid Tweede Kamer voor district Lwd., 1868-71 commandant der zeemacht in Ned. O.-Indië. In 1871 viceadmiraal.

Zie: N.B.W.1, 131-132.

—, Sybrandus Johannes Fockema, rechtshistoricus (Beetsterzwaag 4.6.1844-Leiden eind 1920). 187719x4 hoogl. te Leiden, schreef o.a. Bijdr. tot de Nederl. rechtsgeschiedenis, 5 dln. (1888-1914) en Het Oud Nederl. Burgerl. Recht (1906). Had grote belangstelling voor Fr. kwesties. In zijn opstel in het AlbumKern over Dedeth, Dedjuramentum gebruikte hij in 1903 het Fr. als wetenschappelijke taal.

Zie: I.H. 11 (1920), 562-563; Ts. v. Rechtsgesch. 11, 355-558.

— Jr., Tobias, medicus en filosoof (Bremen 11.8.1633-Franeker 5.1.1685). Hoogl. in de geneeskunde te Duisburg, Den Bosch, Frankfort, in de wijsbegeerte te Franeker (1680-85). Verdediger van de lijkenbalseming van Lodewijk de Bils; cartesiaan; occasionalist.

Zie: Galama, Wijsg. Onderwijs (1954), 127-131, 253-254.