Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

NEOLITHICUM

betekenis & definitie

De jonge steentijd (ca. 2000-1500 v.C.) brengt een omkeer: Jacht en visserij zijn nog wel bestaansmiddelen, maar daarnaast kwamen landbouw en veeteelt op. Ploeg- en hakwerktuigen, huizen, huisdieren (hond, rund, schaap, varken) komen voor.

Ook moet kustvaart bedreven zijn. De mens wordt onafhankelijker van de wisselvallige natuur en vestigt zich.Gevonden is uit de hand gevormd vaatwerk van gebakken klei, zoals fraai gepolijste vuurstenen werktuigen. Uit graanafdruksels in het aardewerk kennen we de korensoorten. In deze periode herbergt Frl. verschillende bevolkingsgroepen; de karakteristieke versiering van de ceramiek geeft dit aan. Het oudst is de hunebeddencultuur uit het N. Hunebedden waren kelders, opgebouwd uit zwerfstenen, georiënteerd naar de opgang van de zon, oorspronkelijk door een kunstmatige heuvel bedekt. Dergelijke kelders de heiligdommen der heidense bevolking waren de rustplaats voor de onverbrande doden der kleine gemeenschap.

Het enige in Frl. gevonden hunebed lag in Rijs (Gaasterland), een Z.W. uitloper der Drentse hunebedden, in 1849 ontdekt en tegelijk vernield. A. E. v. Giffen bracht in 1922 de standplaatsen van de draagstenen aan het licht (donkere plekken in gele ondergrond). Mooi geslepen vuurstenen bijlen en aardewerkscherven (grafgiften) zijn gevonden. Karakteristiek is de diepsteekversiering op het aardewerk.

De vaten bevatten wrsch. spijs en drank voor het hiernamaals. In O.-Frl. zijn losse vondsten van dit vaatwerk bekend, misschien resten uit nederzettingen. Op den duur degenereerden de hunebedden tot steenkistenheuvels (tot 1500 v.C. begin van de bronstijd).

Naast dit hunebeddenvolk leeft op de O. zandgronden het touwbekervolk, wrsch. iets later gekomen. Dit uit Thüringen gekomen volk begroef in grafheuvels, telkens voor één dode opgeworpen. Een ander grafritueel doet zijn intrede. Van Giffen onderzocht bij Langedijke (Ooststellingwerf) grafheuvels uit deze tijd. De onverbrande doden werden gewoonlijk bijgezet in gehurkte houding. Het silhouet van het lijk is vaak nog donker in het zand waarneembaar.

De dode kreeg als regel grafgiften mee (S-vormig geprofileerde touw- of visgraatbeker, stenen strijdhamerbijl met steelgat, vuurstenen mes, soms ook vuurstenen pijlspitsen). Om de voet van de grafheuvel gewoonlijk een ringsloot of paalkrans, vaak nog als verkleuringen in de bodem te zien. De zandheuvels zijn later vaak weer gebruikt voor begrafenissen. zie Aardewerk, Dodencultus, Mesolithicum.

Zie: Vr. F. xxvii (1924), 307-325; Een kwart eeuw oudheidkundig bodemonderzoek (Meppel 1947), 203-254; Boeles ii, 29-44.