Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Financieleer

betekenis & definitie

Onder F. wordt in het algemeen verstaan het onderdeel der economie dat betrekking heeft op de inkomsten en uitgaven der publieke lichamen, in de eerste plaats van de staat. Hoofdzaak vonhen hierbij aan de zijde van de inkomsten de belastingen en leeningen, daar deze tegenwoordig de andere inkomsten retributiën, domijnen, bedrijven aan beteekenis verre overtreffen.

Taak van de F. is in de eerste plaats de kennis van de samenhang der financiëele verschijnselen, zoowel binnen het kader van de economie der openbare lichamen, als de wisselwerking van deze met het economisch leven in het algemeen. De verhouding der F. en de financiëele politiek is die van theorie en practijk.

Het is de taak der F. te onderzoeken in hoeverre voorgestelde financiëele maatregelen aan het gestelde doel zullen beantwoorden en wat hun algemeene economische uitwerking zal zijn; anderzijds welke maatregelen voor een bepaalde financiëele doelstelling de voorkeur verdienen en de financiëele verhouding tusschen de verschillende onderdeelen: staat, provincies en gemeenten. Bij dit laatste vraagstuk staan als systemen naast en tegenover elkaar: gescheiden inkomsten, doordringing op beider gebied (belastingheffing van staat en ondergeschikte lichamen van de zelfde objecten en ten deele met een zelfde doel) en overdracht van uitsluitend door de staat geheven belastingen aan de ondergeschikte lichamen.

De taak der F. als wetenschap is hiermede begrensd. De verantwoording in laatste instantie voor financiëelpolitieke maatregelen ligt bij de ten dien opzichte bevoegde instanties. (A.

Lampe, Finanzwissenschaft, W. d. V.)Een scherpe scheiding tusschen de openbare financiën (financiëele politiek) en het economisch leven in het algemeen, zooals die ten tijde van het „laissez faire” kon worden gemaakt, is met het toenemend inelkaar grijpen van de openbare en particuliere economie steeds minder mogelijk. Men zal zich in toenemende mate moeten hoeden voor de fout, in de openbare economie een soort „belasting” van de particuliere te zien, die aan deze slechts middelen onttrekt en daarom liefst zooveel mogelijk moet worden gereduceerd. Anderzijds gaat de tegenstelling tusschen openbare en particuliere financiën, dat bij de laatsten aanpassing van de uitgaven aan de inkomsten en bij de eersten aanpassing van de inkomsten aan de uitgaven uitgangspunt zou zijn, in haar eenvoud niet op. Ook de inkomsten der openbare lichamen zijn in laatste instantie binnen de grens der absolute mogelijkheden beperkt door algemeene economische belangen. Als algemeene regel geldt hierbij die van het grootste sociale nut, waaromtrent intusschen de meeningen bijv. van liberalen, sociaal democraten en fascisten sterk uiteen loopen. Mede in dit verband zal de F. steeds meer aandacht moeten besteden aan de wisselwerking tusschen de openbare en de particuliere economie en daarmede het geheele terrein van de economie moeten bestrijken.

Het is daarom van belang dat de F., die vaak te zeer aan het grensgebied van economie en recht is gebonden, zich algemeen economisch oriënteert.

In Ned. behoort de F. tot één der vakken, die voor het doctoraal examen Ned. recht kunnen worden gekozen en is, met uitzondering van de Economische Hoogeschool te Rotterdam, aan de universiteiten sterk administratief-rechteljjk georiënteerd. zie: Belasting, Leening.