Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Circulatiebank

betekenis & definitie

is een bank die het recht heeft tot uitgifte van als wettig betaalmiddel fungeerende bankbiljetten (papiergeld zie: Geld). Haar economische beteekenis ontleent de C. aan de voorziening met de in het circulatieproces noodige hoeveelheid geld en de reguleerende invloed die zij hierbij kan en moet uitoefenen.

Het recht tot uitoefenen van het bedrijf als C. is, ook voorzoover deze niet direct als staatsbank is georganiseerd, algemeen bij de wet geregeld. In Ned. berust dit op een aan de Ned. Bank verleend octrooi, dat echter geen absoluut monopolie is, daar de mogelijkheid van oprichting van een andere C. wel aan een wet gebonden, doch niet uitgesloten is. Meestal is de C. indien deze geen staatsbank is op de één of andere wijze aan de staat gebonden door benoeming van de directie of een college van toezicht (in de U.S.A. de Federal Reserve Board) door de Regeering. De Bank van Engeland is wat betreft haar bestuur van de regeering onafhankelijk, maar door zakelijke relatie toch zeer nauw met haar verbonden. De Ned.

Bank is een zelfstandige N.V., wier statuten echter de Bankwet ten grondslag hebben, terwijl de president en secretaris door de Kroon worden benoemd en een „koninklijke commissaris” toezicht op de handelingen der bank uitoefent. De directie van de Javasche Bank en een gouvernements-commissaris worden door den G.G. benoemd.

De uitgifte van bankpapier (naar oorsprong en beteekenis een wissel aan toonder, die de bank op zich zelf trekt ) is in het algemeen door de wet nader geregeld. De gezamenlijke verbintenissen der Ned. Bank moeten voor ten minste 40 % (van 191←1929 tijdelijk 20%) door munt of muntmateriaal zijn gedekt. Practisch bestaat deze baar-dekking zoo goed als geheel uit goud (gouden standaard). Voor de overige verbintenissen moet voldoende onderpand (bankdekking) aanwezig zijn. De verplichte dekking betreft dus niet slechts de door de bank uitgegeven biljetten (biljettenomloop), doch ook het credietsaldo en de bankassignaties.

Uitgifte van bankbiljetten geschiedt: door aankoop van goud en muntmateriaal, het disconteeren van wissels, het verleenen van voorschotten op onderpand van effecten, goederen (ceels) en edele metalen, aankoop van effecten (onder bepaalde voorwaarden) en betalingen ten eigen behoeve (salarissen, gebouwen). Hoofdzaak hierbij vormen het wisseldisconto en de beleeningen. De circulatie van papiergeld uithoofde van wisseldisconto is daardoor strikt gebonden aan zich werkelijk in omloop bevindende waren. Tegenover de aanwezige baar-dekking staat de gedekte circulatie, tegenover de bank-dekking de ongedekte circulatie. Het verschil tusschen 49 % van de opeischbare verbintenissen der bank en het bedrag van de aanwezige metaalvoorraad (baardekking) vormt eenerzijds een dekkingssurplus of surplusreserve, anderzijds het beschikbaar metaalsaldo, op grond waarvan de circulatie kan worden uitgebreid. Een wekelijks gepubliceerde verkorte balans (weekstaat) maakt de positie van de Ned.

Bank wat betreft de verschillende posten dus ook de totale circulatie en de wijze van dekking openbaar. Ten hoogste 20 % van het goud der bank mag bij haar correspondenten in het buitenland liggen (gouddepot) teneinde transporten te voorkomen indien goudafgifte gewenscht is. Het houden van saldi in vreemde valuta, die, evenals de buitenlandsche wisselportefeuille, bij regulatie van de wisselkoers van groot belang zijn, vormen bij devaluatie in het buitenland een gevaar voor belangrijke verliezen. De Ned. Bank verloor in 1931 op haar pondenbezit in Engeland ± 30 millioen gulden.

Tegenover de gunstige positie waarin de C. verkeert, daar zij door de uitgifte van biljetten beschikt over middelen waarvoor zij geen rente behoeft te betalen, staan meestal bijzondere verplichtingen tegenover de staat. De Ned. Bank is verplicht tot een renteloos voorschot aan het Rijk tot ƒ 15.000.000 en het verrichten van gratis kassiersdiensten voor het Rijk, terwijl het Rijk een belangrijk aandeel in de winsten der Bank heeft.

De bijzondere positie van de C. in het economisch leven legt aan het beheer groote verplichtingen en verantwoordelijkheid op. Hoewel door het wisseldisconto de uitgifte van bankbiljetten direct aan de warencirculatie en door de beleeningsrente aan werkelijke vraag naar circulatiemiddelen is gekoppeld, moet de leiding toch voor verstrekking van te ruime credieten waardoor te veel geld in circulatie zou komen, waken. Door verlaging en verhooging van het disconto en de beleeningsrente kan de vraag naar crediet en daarmede de circulatie van bankpapier worden bevorderd of ingekrompen; door middel van haar rentetarieven (disconto- of credietpolitiek) „draait de C. de geldkraan open of dicht”. Door deze geldpolitiek oefent de C. tevens invloed uit op het geheele economische leven, inzooverre dit door uitzetting en inkrimping van het crediet (goedkoop en duur geld) kan worden gereguleerd. Ook de buitenlandsche wisselkoers (zie:Geld) wordt door de C. direct door afgifte en aankoop van de betreffende valuta of goud gereguleerd. Goud voor particuliere zending naar het buitenland wordt, zoolang de gouden standaard wordt gehandhaafd, door de C. verstrekt. (* Geld). Aan- en verkoop op de vrije markt van buitenlandsche wissels, staatsfondsen enz., met het doel de wisselkoers, resp. de circulatie te beïnvloeden, is bekend als „openmarkt-politiek”.

In verband met de belangrijke functie der C. tenopzichte van het geldwezen, treedt de vraag omtrent onafhankelijkheid en staatstoezicht op de voorgrond. De wenschelijkheid van staatstoezicht eenerzijds en de wenschelijkheid van het recht tot weigering van credieten aan de staat indien daardoor de waarde van het geld in gevaar zou worden gebracht anderzijds, staan hier tegenover elkaar. Wat dit laatste betreft ook de min of meer tegengestelde vraag in hoeverre inmenging van de C. op de staatsuitgaven (bijv. tenopzichte van sociale politiek) kan worden geduld. Practisch zal ook formeele zelfstandigheid der C. op het critieke moment altijd, met of zonder haar instemming, worden opgeheven. Aan het verstrekken van crediet aan de andere banken (herdisconto, herbeleening, enz.) dankt de C. haar naam: centrale bank („the bankers’ bank").

Ned. Bank. Opeischbare verbintenissan. gem. 1938/39 in millioenen guldens:

Bankbiljetten in omloop 970,59 Rekening courant saldi 854,01 Bankassignatiën in omloop 0,13 Totaal 1.824,73 Munt en muntmateriaal 1.488,33 Beschikbaar metaalsaldo 758,44 Wet.: Comptabiliteitswet Bankwet.

Lit.: G. M. Verrijn Stuart, Bankpolitiek, 2de 1931; G. v. Schanz, Notenbanken, W.d.V.; De Ned. Bank (officieel), 1927 ; A. M. de Jong, Geschiedenis van de Ned.

Bank; Lijst van literatuur nopens de Ned. Bank in tijdschriften tot op 31 Maart 1929 verschenen.