Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Arbeidersbeweging

betekenis & definitie

Bij de actie van de arbeiders voor lotsverbetering in verband met de bijzondere positie van hun klasse in het kapitalisme, waarbij ook belangrijke groepen employé’s en lagere beambten zich aansluiten, is onderscheid te maken tusschen die, welke is gericht op verandering van de economische grondslagen der maatschappij de socialistische A. - en die welke binnen de bestaande maatschappelijke orde naar verbeteringen streeft. Dit onderscheid valt niet samen met politieke actie en machtsvorming eenerzijds en vakbeweging ← (economische machtsvorming) en streven naar verhooging van de welvaart buiten het kader der arbeidsverhouding door verbruiks-coöperaties, woningbouwvereenigingen, enz. anderzijds.

De eerste is niet steeds op verandering van de economische grondslagen van de maatschappij gericht, de anderen hebben veelal in nauw verband met de socialistische partijen wel degelijk, althans ideologisch, verdere doelstellingen dan directe lotsverbetering. De scheidingslijn ligt hier veeleer tusschen de socialistische en burgerlijke A.De socialistische A. (zie: Socialisme en Communisme) streeft, hoezeer ook haar dagelijksche politiek op lotsverbetering binnen de bestaande maatschappij gericht moge zijn en hoezeer verschil van meening moge bestaan over de wijze van overgang naar een nieuwe orde, naar gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen als eenige mogelijkheid tot opheffing van de onoverbrugbare klassentegenstellingen tusschen de bezittende klasse (bourgeoisie) en de arbeidersklasse (proletariaat) en van de door deze tegenstellingen veroorzaakte klassenstrijd.

De burgerlijke A., die niet principeel in tegenstelling tot de bestaande orde staat, heeft (althans in Ned.) niet tot afzonderlijke arbeiderspartijen geleid, maar vindt als sociale politiek plaats in de verschillende politieke partijen, in overeenstemming met de opvatting, die de klassentegenstellingen op de grondslag van de bestaande maatschappij niet onoverbrugbaar acht en daarom de klassenstrijd verwerpt. Wel zijn door verschillende partijen binnen het kader van de partij bij de verkiezingen „arbeiderscandidaten” gesteld, die als zoodanig ook in het parlement zitting hebben. De scheidingslijnen binnen de burgerlijke A. vallen dan ook vrijwel steeds geheel met de algemeene politieke en religieuze verschillen samen.

In het algemeen heeft de A. de economische en politieke macht van de arbeidersklasse zeer versterkt en is deze één der voornaamste oorzaken van de versterking van de positie van den arbeider, waardoor deze van object tot subject der volkshuishouding is geworden.

De arbeiders-jeugdbeweging, sport verenigingen, muziek(zang)vereenigingen enz. staan meestal in contact met de overige A. en dienen veelal de propaganda voor de eigenlijke strijdorganisatie. Grondslag van elke werkelijke A. vormt oorspronkelijk de vrijheid van organisatie. Democratie was daarom één der eerste voorwaarden voor haar ontstaan en ontwikkeling en werd als zoodanig vanzelfsprekend overal door de A. aanvaard en gesteund.

In de fascistische landen is de A. geheel in de corporatieve staat (zie: Corporatieve maatschappij) opgenomen.

Hoewel in de Sowjet-Unie nog vakvereenigingen bestaan, die een groote beteekenis hebben bij de regeling van alle vraagstukken betreffende de arbeid en arbeidsvoorwaarden in de ruimste zin, kan men hier toch niet spreken van een A. in de gebruikelijke beteekenis, daar deze een zij het niet altijd principiëel als klassentegenstelling erkende tegenstelling tusschen kapitaal en arbeid insluit.

Zowel de politieke A. als de vakbeweging onderhoudt op grond van erkende gemeenschappelijke belangen tegenover het internationale kapitaal internationale betrekkingen, welke vooral bij de socialistisch georienteerde A. tot internationale aaneensluiting hebben geleid (zie: Socialisme en communisme, Vakbeweging).

Lit.: L. G. J. Verbene, De Ned. Arbeidersbeweging in de 19de eeuw, 1940; en bij de verschillende onderdeelen; Arbeider.