Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Corporatieve maatschappij

betekenis & definitie

De C. is een organische samenvatting van alle nationale economische krachten, waarbij de menschen als economische subjecten naar hun maatschappelijke economische functie zjjn ingedeeld. In het algemeen berust deze indeeling op een samenvatting volgens beroepen of bedrijfstakken van werkgevers en werknemers, uitgaande zoowel van hun gemeenschappelijke belangen als van hun gemeenschappelijk belang voor de gezamenlijke volkshuishouding.

Hierbij is te onderscheiden tusschen de algemeene idee der C. en haar concrete verwerkelijking in het fascistische Italië, die daaraan weliswaar ten grondslag ligt, maar belangrijke afwijkingen bij eventueele verwerkelijking elders en de propaganda daarvoor, geenszins behoeft uit te sluiten. De corporatieve organisatie van het fascistische Italië sluit in de eerste opzet direct aan bü de bestaande splitsing tusschen kapitaal en arbeid.

Verticaal staan naast elkaar ongeveer gelijk opgebouwde organisaties van werkgevers en werknemers, waarvan de onderste trap wordt gevormd door de, meestal plaatselijke, syndicaten; eenerzijds de volgens de verschillende bedrijfstakken georganiseerde werkgevers, anderzijds de gelijkgeschakelde vakvereenigingen der arbeiders. Hoewel art. 3 van de Carta del lavoro (1927) de vrijheid van beroeps- en vakorganisatie met zoovele woorden vooropstelt, heeft slechts één, door de staat erkende, aan haar controle onderworpen organisatie het recht van officiëele vertegenwoordiging van de geheele categorie werkgevers of werknemers, voor wie zij is ingesteld. Deze organisaties, die zoowel aan de zijde van de werkgevers als aan de zijde van de werknemers ten minste één tiende van alle in de betreffende bedrijfstak werkzame arbeiders moeten omvatten, hebben een publiekrechtelijk karakter. Zij vertegenwoordigen alle, ook de niet bij haar aangesloten, werkgevers of werknemers en hebben het recht ook van de niet-leden een verplichte bijdrage te heffen. Openbare beambten en ambtenaren zijn van deze organisaties uitgesloten en georganiseerd in direct van de staat afhankelijke vereenigingen, die het recht van vertegenwoordiging missen.

De organisaties van werkgevers en werknemers klimmen naast elkaar op. Aan beide zijden vereenigen zich de plaatselijke syndicaten tot regionale en (of) nationale federaties, die ten slotte worden samengevat in aan elke zijde vier nationale confederaties (1934): van industrie, landbouw, handel en bank- en verzekeringswezen en één nationale confederatie der vrije beroepen. De taak van deze syndicaten, federaties en confederaties is de regeling van de arbeidsverhoudingen door middel van een collectief contract tusschen de beide aldus georganiseerde partijen, regeling en controle van arbeidsbemiddeling, regeling en controle van vakonderwijs, opvoeding (samenwerking met de „dopolavoro”), sociale verzekering en beslechting van arbeidsgeschillen. Buiten de arbeidersverhouding hebben zij geen bevoegdheid.

Horizontaal zijn deze beide, naast elkaar staande, verticale organisaties verbonden door de corporaties. Deze laatste hebben geen rechtspersoonlijkheid, maar zijn staatsorganen, die door den minister van corporaties worden ingesteld en onmiddellijk aan hem ondergeschikt zijn. Zij zijn samengesteld uit een gelijk aantal werkgevers en werknemers vertegenwoordigers der beide federaties benevens eenige vertegenwoordigers van andere betrokken instanties en van de fascistische partij. De verschillende transport- en verkeersdiensten vormen een corporatie, waarvan in verband met hun karakter van openbare dienst, de werkgevers en werknemers niet afzonderlijk in de verticale opbouw zijn opgenomen. De leiding van de corporaties wordt direct door den minister van corporaties benoemd. Aan de top van de corporatieve opbouw staat de Nationale Raad van Corporaties en het Ministerie van Corporaties.

Van de Nationale Raad, onder voorzitterschap van den minister-president of, bij diens afwezigheid, van den minister van corporaties, vormen de naar samenhangende bedrijfsgroepen samengevatte corporaties de secties. Tevens maken hiervan deel uit de ministers van binnenlandsche zaken, land- en boschbouw, verschillende hoogere regeeringsambtenaren, de secretaris en gedelegeerden der fascistische partij, gedelegeerden van het nationale instituut der coöperaties, de voorzitters der dopolavoro, der nationale sociale voorzorg, oorlogsinvaliden, oudstrijders, enz. en een aantal economische deskundigen. De taak der corporaties is coördineerend en integreerend. Zij treden regelend op in belangenconflicten der door hen verbonden organen, dienen verschillende staatsinstanties van advies in economische en sociale kwesties en kunnen normen opstellen voor de economische betrekkingen tusschen de verschillende bedrijfstakken en voor ordening van de arbeids- en productieverhoudingen binnen hun bedrijfstak. Interne regeling, waaronder o.a. ook het vaststellen van prezen moet worden verstaan, is echter in verband met het tot dusverre als instrument der voortbrenging gehandhaafde particuliere initiatief (Carta del lavoro VII) gebonden aan de wensch der betrokken partijen en toestemming van het hoofd der regeering. Het geheele apparaat staat in alle onderdeden onder controle van de staat en van de fascistische partij en haar instanties en de voorzitters en secretarissen der verschillende organisaties worden direct of indirect door de regeering benoemd, of zijn in hun benoeming van de goedkeuring der regeering afhankelijk.

Het op deze wijze opgebouwde corporatieve stelsel vat inderdaad het geheele economische leven en de daarbij betrokken personen samen. De verticale organisatie, waarin de tegengestelde belangen zijn geconcentreerd, ordent de arbeidsverhoudingen door collectieve overeenkomst, bij afwezigheid van het recht van staking en uitsluiting, en onder de dwang van staatsinmenging in laatste instantie. De horizontale verbinding maakt een ordening van alle economische verhoudingen, eveneens in laatste instantie door direct ingrijpen van de staat, mogelijk, waarbij deze ook als vertegenwoordiger van de belangen der niet als zoodanig afzonderlijk ingeschakelde consumenten optreedt. Ten slotte is het corporatieve stelsel in de politieke organisatie ingeschakeld, door het te betrekken bij het opstellen der candidatenljjsten voor de verschillende politieke lichamen.

Overigens behoudt de staat nadrukkelijk de suprématie op elk gebied, naar de woorden van Mussolini: „Chi dice fascismo dice stato” (wie fascisme zegt, zegt staat).

Bij de ontwikkeling van het corporatieve stelsel in Italië is het zwaartepunt van de op de grondslag van de nog bestaande tegenstellingen ontwikkelde syndicaten en federaties verlegd naar de corporaties, waaraan een toenemende beteekenis wordt toegekend. Zelfs is er een strooming, die voor deze laatste een ontwikkeling mogelijk acht van uitsluitende, de geheele bedrijfstak omvattende, organisatie tot een de geheele bedrijfstak omvattende bedrijfsleiding.

Bij de vraag in hoeverre het Italiaansche corporatieve stelsel een voorbeeld kan vormen voor organisatie van het economisch leven elders, moet in het oog worden gehouden dat de ontwikkeling in Italië zich voltrekt in een fascistische staat onder directe leiding van Mussolini.

In het nationaal socialistische Duitschland vertoont de economische organisatie belangrijke verschillen en is tot nu in hoofdzaak beperkt gebleven tot gelijkschakeling van de werkgevers en werknemers en zelfstandige handwerkers en kooplieden in het Deutsche Arbeitsfront eenerzijds en van de werkgevers in de Reichsstand der Deutschen Industrie anderzijds, de samenvatting van de landbouw en de verwerking van landbouwproducten in de Reichsnährstand en de instelling van Treuhänder der Arbeit voor regeling van de arbeidsverhoudingen in de ruimste beteekenis. (zie: Ook Fascisme en Nationaal socialisme). De verhouding van de staat tot de C. wordt in laatste instantie bepaald door de vraag of de invloed, zooals in Italië, van boven naar beneden werkt, d.w.z. het geheele stelsel een instrument is in handen van de staat, of van beneden naar boven, vanaf de kleinste plaatseljjke- of bedrijfs-organisaties tot in de staat.

Voorzoover hierbij de invloed van de staat overheerschend is - en overheerschend zal moeten zijn, zoolang de C. haar grondslag vindt in nog bestaande tegenstellingen kan deze abstract ook op een andere basis dan het fascisme worden gedacht.

In Ned. wordt vooral van katholieke zijde een organische C. op grondslag van beroepsstanden of beroepsschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie -f met uitschakeling van de klassenstrijd gepropageerd, in aansluiting met de in de encycliek Quadragesimo Anno geformuleerde grondslagen.

Lit.: W. Heinrich, Der Faschismus, Staat und Wirtschaft im neuen Italien (met tekst Carta del lavoro) 1932 ; G. Dobbert, u.a., Die faschistische Wirtschaft, 1934 ; E. Fossati, Korporative Wirtschaftstheorie, 1938 ; G. L. Field, The syndical and corporative institutions of Italian fascism, 1938 ; M.

H. Le normand, Manuel pratique du Corporatisme, 1938 ; ook Fascisme.