Junior Dokterswoordenboek

Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

baarmoeder

betekenis & definitie

Een peervormig, hol orgaan in de onderbuik van de vrouw, waarin tijdens de zwangerschap vanuit een bevrucht eitje een kind groeit.

Een baarmoeder is niet een moeder die een kind baart, maar een holle spier bij de vrouw. Die holle spier is na de puberteit ongeveer zo groot als een kleine mandarijn. Alleen tijdens de zwangerschap wordt de baarmoeder flink groter, zodat in negen maanden tijd een nieuw mensje erin kan groeien. Wanneer een vrouw zwanger is, gaat de bevruchte eicel in de binnenwand van de baarmoeder zitten. De bloedsomloop van de vrouw raakt dan daarmee verbonden. Speciale lichaamscellen ontwikkelen zich tot de moederkoek (placenta). Die zorgt dat voedingsstoffen en zuurstof van de moeder naar het kind gaan.

Bij de bevalling trekt de baarmoederspier zich krachtig samen (weeën) om het kind naar buiten te duwen. De moederkoek is dan niet meer nodig en wordt kort hierna ook naar buiten geduwd. Naweeën zorgen ervoor dat de baarmoeder de oude grootte krijgt. Na een week of zes is ze weer ongeveer zo groot als voor de zwangerschap. De baarmoeder van een zwangere vrouw kan flink worden uitgerekt. Ze draagt wel tien tot twintig extra kilo’s mee in haar vooruitstekende, dikke onderbuik. Soms levert dat rugpijn en andere kwaaltjes op.

Ook uterus. Kijk ook bij placenta, weeën.