Junior Dokterswoordenboek

Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

abortus

betekenis & definitie

Een zwangerschap die wordt afgebroken voordat het groeien van een kind in de buik klaar is (uitspraak: aa-BOR-tus).

Een zwangerschap duurt bij de mens 40 weken, zo’n negen maanden. Een bevruchte eicel groeit dan in de baarmoeder als ‘vrucht’ uit tot een embryo, wordt dan een foetus en is bij de geboorte een kind (‘de pasgeborene’). In die tijd kunnen dingen verkeerd gaan bij de moeder en bij de vrucht. De vrucht kan dan te vroeg worden geboren. Het is dan al in de buik doodgegaan of gaat tijdens de geboorte dood.

Pas vanaf 24 weken kan een te vroeg geboren kind in leven blijven. Het is wel nog heel zwak en moet in het ziekenhuis met apparaten in leven worden gehouden. Als een kind in de eerste 16 weken van de zwangerschap wordt geboren en dood op de wereld komt, heet dat ‘spontane abortus’ of ‘miskraam’. ‘Spontaan’ betekent ‘vanzelf’.

Een vrouw kan ervoor kiezen ‘abortus te plegen’ omdat zij geen (nieuw) kind wil. De dokter haalt de vrucht in de buik dan weg door een kleine operatie (een curettage) of met medicijnen (een abortuspil). Dat mag van de wet tot de 22ste week van de zwangerschap. Het gebeurt in een ziekenhuis of in een speciale abortuskliniek.
De meeste mensen bedoelen met ‘abortus’ alleen ‘zwangerschap stoppen’. De dokter bedoelt met ‘abortus’ datzelfde óf een miskraam. Sommige mensen vinden door hun geloof dat een abortus niet – of alleen maar soms – mag.

Kijk ook bij overtijdbehandeling.