(Latijn: superintendens, Grieksch: episcopos) is de titel van een kerkelijk persoon, die het opzicht heeft over de geestelijken en de gemeenten van zijn gebied.
Wij vinden de superintendenten in de meeste Luthersche landskerken: Keur-Saksen, Brunswijk, Lüneburg, Wurtemberg, Nassau, Pommeren, Hessen enz. Een der geestelijken werd door den landsheer of onder zijn goedkeuring door het kerkelijk bestuur tot superintendent benoemd. Als pfarrer had hij meestal een eigen gemeente, maar als superintendent was hij orgaan der landsoverheid. Zijn taak was: toezicht te houden op de leer en het leven der geestelijken; het kerkelijk leven van de gemeenten in zijn gebied te regelen en voor het beheer der goederen te zorgen; de predikantsverkiezingen leiden en de gekozenen ordenen en bevestigen; voor de vacante gemeenten zorgen en de visitatie der gemeenten doen; eventueele geschillen tusschen predikanten en gemeenten beslechten en als voorzitter de Kreissynode praesideeren. In sommige Duitsche landskerken, zooals in Pruisen, Wurtemberg, Hannover was er ook nog een generaal-superintendent, die met het opzicht over een aantal superintendenten was belast.
Behalve in de Luthersche landskerken is het hiërarchisch instituut van superintendent onder invloed van de overheid ook in enkele Gereformeerde kerken, bijv. van Schotland, van den Paltsz, van den Benedenrijn, van Hongarije en van de Nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen (Joh. a Lasco) overgenomen, ’t Schijnt dat Calvijn, a Lasco, Knox e.a. het meer of min noodgedwongen hebben aanvaard en er niet zooveel gevaar in zagen, als maar één uit den kring der dienaren zelf met de inspectie werd belast. De Nederlandsche Gereformeerde kerken zagen er echter wel gevaar in. De synode van Middelburg, 1581, antwoordde op de vraag of het niet goed ware inspectores of superïntendentes in te stellen, dat het „onnoodich ende zorghelick” was. Zij vreesde dat het beginsel van Roomsche hiërarchie er door in de kerken zou insluipen. Zij droeg de jaarlijksche visitatie der kerken aan de kerkvisitatoren op. Zie o.a.
Dr H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht I blzz. 209,217 v.v.