Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Soemba

betekenis & definitie

behoort tot de kleine Soenda-Eilanden, welke zich ten Oosten van Java uitstrekken. Reeds ten tijde van de Oost-Indische Compagnie was het bekend, al had men er weinig aanraking mede, omdat er weinig te verdienen viel.

Als handelsproducten werden genoemd: sandelhout, slaven, ebbenhout, touw enz., maar het loonde de moeite niet er een handelsstation te stichten. In het begin der 19e eeuw werden enkele papieren contracten gesloten met verschillende vorsten en hoofden, als bewijs dat het behoorde tot ons gebied.

Maar verder bemoeide men er zich niet mede. Door het telkens voorkomen van strandroof van gestrande schepen, werd de Regeering gedwongen tot daadwerkelijke bezetting.

Zoo werd in 1866 de eerste controleur op Soemba geplaatst, niet om het eiland te besturen, maar als vertegenwoordiger van het Nederlandsch Indisch Gouvernement tegenover het buitenland. Eerst onder het regiem van Van Heutz werd er in 1907 geregeld bestuur ingevoerd.

Het behoort nu tot de Residentie Timor en op de hoofdplaats, Waingapoe, is geplaatst een Assistent-Resident met een Controleur, terwijl in West-Soemba (Waikaboebak) een CivielGezaghebber met het bestuur is belast. Te Waingapoe is een militaire bezetting onder een kapitein en een officier van gezondheid.

Ook is daar een veearts, belast met den veeartsenijkundigen dienst op het eiland.Land en volk Soemba is een land van kalkheuvels en kalkplateaux, dor en droog en onvruchtbaar. Waingapoe, de eenige goede havenplaats, heeft de minste regenval van geheel Indië. In dit steenachtige, grootendeels boomlooze land, treft men een uitstekenden veestapel aan. Men heeft er een volbloed paardenras, met een uitvoer van duizenden paarden per jaar. Een tiental jaren geleden heeft de regeering zebu’s ingevoerd. Dit rund ontwikkelt zich prachtig en wordt in de toekomst een van de voornaamste bronnen van rijkdom der bevolking.

Het is echter geen land voor mijnontginning of groote cultures. Terwijl het eiland ongeveer een derde van Nederland groot is, wonen er niet veel meer dan 120.000 menschen. In Oostelijk Soemba, ongeveer twee derde van het geheele eiland, wonen slechts 60.000 menschen. Het is een land van „kopjes”, terwijl slechts aan de Zuidkust een enkele top van nauwelijks duizend meter hoog wordt gevonden. Het hoofdvoedsel der bevolking is maïs. De tuinen worden aangelegd in smalle rivierdalen of op de hellingen der bergen in zoogenaamde roofbouw.

Westelijk Soemba heeft een ander karakter. Niet veeteelt, maar landbouw is er hoofdzaak op de meer vruchtbare hoogvlakten en in de kustlandschappen. Rijst is hier het hoofdvoedsel. Er zijn dichtbevolkte streken, waar de menschen over het algemeen een tamelijk armoedig bestaan hebben door misoogst en muizenplaag.

Het eiland is verdeeld in verschillende landschappen, bewoond door min of meer verwante stammen. In het Oosten zijn de voornaamste landschappen: Napoe, Kapoendoek, Kanatang, Kambera, Melolo, Rendeh, Waidjeloe, Massoe en Karera, Taboendoeng, Lewa. In West-Soemba: Memboro, Laora, Kodi, Lamboja, Wanoekaka, Lauli, Wajewa, Anakala en Lawonda. Ieder landschap heeft zijn eigen vorst (maramba), terwijl de bevolking verdeeld was in kabisoe’s (edelen) en ata’s (slaven). Werd de uitvoer van slaven naar buiten reeds zestig jaar geleden belet, de slavernij zelf werd eerst in 1907 afgeschaft; toen kwam er aan den slavenhandel op het eiland een einde. De stam bestaat uit verschillende families (Araöisoe-geslachten).

De voornaamste, die door oudheid en macht den voorrang heeft weten te verwerven is het vorstelijke geslacht. Van besturen in den eigenlijken zin van het woord is geen sprake. Iedere familie leefde zelfstandig en alleen in geval van oorlog of gemeenschappelijke offeranden bleek de saamhoorigheid. In het maatschappelijk leven heerschte het recht van den sterkste. De meester had volle macht over zijn slaaf en de vrije tegenover den vrije kon zich alleen handhaven door kracht en geweld. Heerschten er vroeger voortdurende oorlogen, roof- en plundertochten, slavenhandel, enz., door het geregelde bestuur is er nu overal orde en vrede.

De vele grootere en kleinere stammen spreken ieder een eigen dialect, soms zoo verschillend dat men elkander niet verstaat en van een afzonderlijke taal moet gesproken. Zoo zijn er een drie è viertal talen en meer dan twaalf scherp onderscheiden dialecten. De Soembanees is animist. Het doel van al zijn religieuse handelingen is leven te verwerven en leven te behouden. Groot is het aantal offersteenen, dat men overal aantreft. Een offersteen vóór de poort van een dorp, op het dorpsplein, vóór ieder huis, in iederen tuin, bij iedere bron.

Men heeft offersteenen voor de paarden, de buffels, de varkens, enz. enz. Want al wat leeft, plant en dier en mensch, heeft zijn Marapoe (beschermgeest) en van diens gunst moet men zich zien te verzekeren door middel van den offersteen en offerande. Al bestaat er nog eenige kennis van een Hoogste Wezen, heel hun religie is opgestaan in voorouderendienst en in een dienen van allerlei geesten. Tot verkeer met de zielen der afgestorvenen heeft men als middel van gemeenschap een „Marapoemandje”. Het wordt bewaard op het zoldertje onder het hooge spitsdak. Ook heeft men bepaalde Marapoehuizen van den stam- of familie-Marapoe.

Men heeft geen bepaaldepriesterstand, wel ervaren oude voorbidders en kenners van den adat. Het hoofd van ieder huis is tevens de man die offert en bidt. In Oostelijk Soemba heeft men enkele personen, welke ratoe (priester) worden genoemd, ’t Zijn de vertegenwoordigers van de alleroudste familiegeslachten Bij gewichtige kwesties geven zij raad en hulp. Doodenvereering is dus het middelpunt van hun religieus leven. Vandaar de kostbare begrafenissen. Vele paarden en buffels worden geslacht, goud en zilver en kleeren worden mede begraven.

Het dooden van slaven en slavinnen ter begeleiding naar het zielenland was vroeger gewoonte. Ieder landschap heeft eigen zielenland, in een bosch of op den top van een berg gelegen. Het centrale zielenland is gelegen op kaap Sasar. De zielen openbaren zich aan de levenden door dier-incarnaties. Iedere stam heeft een tweetal dieren, die daarom „heilig” zijn en niet mogen gedood of gegeten. De wil van góden, geesten en zielen wordt opgemaakt uit het orakel, de ingewanden van een kip, de lever van een varken of buffel, het viertouwig orakelsnoer. Als godsoordeelen zijn bekend: de proef met gloeiend ijzer, kokend water, onderduiken, lanssteken, enz.

Zending De Zending op Soemba dateert van het jaar 1877, toen Zendeling Teffer van Savoe onder de Savoeneesche kolonisten te Melolo en Kambaniroe een Ambonneesche onderwijzer plaatste. Tot 1889 werden deze Christenen verzorgd door het Nederlandsche Zendelinggenootschap, maar toen overgedragen aan de Zending van de Gereformeerde Kerken. In 1881 was zendeling J. J. van Alphen uitgezonden door de Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging. Hij vestigde zich te Melolo om onder de Soembaneezen te arbeiden. In 1884 ging hij over in dienst van de destijds Christelijk Gereformeerde Kerk, die Soemba als arbeidsveld aangenomen had.

Na de overname van de Savoeneesche gemeenten (1889) vestigde hij zich te Kambaniroe. In 1890 kwam W. Pos te Melolo en in 1892 C. de Bruijn. Deze laatste zou een standplaats zoeken onder de Soembaneezen, maar door het vertrek van Van Alphen, ging hij naar Kambaniroe. De Savoeneesche gemeente te Melolo telde ongeveer drie honderd, die te Kambaniroe ongeveer twee honderd leden. 1 Januari 1902 kwam het zendingsveld voor rekening en verantwoording van de drie provinciën Groningen, Drente en Overijsel. W.

Pos werd missionair predikant van Groningen en C. de Bruijn van Kampen. In 1904 werd door Hoogeveen, als roepende kerk, uitgezonden D. K. Wielenga, die in 1907 de eerste Soembaneesche zendingspost opende te Pajeti. In plaats van Ds W. Pos, die in 1904 wegens ziekte moest repatrieeren, kwam in 1909 Ds J.

F. Colenbrander (roepende kerk: Appingedam) te Melolo. Door de pacificatie van het eiland werd het mogelijk den zendingsarbeid sterk uit te breiden. Zoo werd reeds in 1910 besloten tot het stichten van een zendingspost in WestSoemba. In 1912 kwam Ds L. P.

Krijger en als plaats van vestiging werd Karoeni aangewezen. De schooldienst kwam tot groote ontwikkeling. T. van Dijk als schoolopziener in 1913 uitgezonden, belastte zich met de organisatie der volksscholen op het geheele eiland, terwijl te Pajeti een standaardschool met internaat werd geopend, alsmede een normaalcursus. In 1920 trad T. Mobach op als hoofd van dezen normaalcursus. Daar de arbeid in West-Soemba zich sterk uitbreidde, werd in 1923 Ds W. van Dijk door Nijverdal uitgezonden.

Hij vestigde zich te Karoeni. In datzelfde jaar werd Ds L. P. Krijger benoemd tot docent aan de Theologische Opleidingsschool, die te Karoeni werd gesticht. Deze opleidingsschool gaat uit van al de kerken en staat dus onder leiding van de Generale Deputaten. Te Karoeni is een standaardschool met internaat voor jongens en meisjes, onder leiding van Mej.

Zigterman (sinds 1918). Toen in 1922 Ds D. K. Wielenga den zendingsdienst moest verlaten, werd Pajeti in 1924 bezet door Ds P. J. Lambooy.

Ook de medische dienst ontwikkelde zich voorspoedig. Het hulpziekenhuis te Pajeti, onder leiding van zuster Lock, werd spoedig te klein. Wegens ziekte keerde zij in 1918 terug en werd in 1920 vervangen door zuster Clevering. Ook deze moest in 1926 wegens ziekte repatrieeren. Intusschen was in 1923 reeds uitgezonden broeder D. H.

Krijger, die belast werd met de leiding van dit ziekenhuis. Voor West-Soemba werd een ziekenhuis aangevraagd. DrJ. Berg vestigde zich in 1925 te Waikaboebak en men hoopt spoedig te kunnen overgaan tot het bouwen van een volledig hospitaal. Te Karoeni is een klein hulp-ziekenhuis (6 bedden) met een Inlandsche verpleger. Eveneens te Melolo.

De classis Oost-Friesland en Graafschap Bentheim hebben zich bij dezen zendingsarbeid aangesloten. De organisatie is deze: de drie particuliere Synodes benoemen ieder twee deputaten; de classis Oost-Friesland en Graafschap Bentheim ieder één deputaat; de zendende kerken (Groningen, Appingedam, Hoogeveen, Kampen en Nijverdal) zijn vertegenwoordigd ieder door één deputaat, die in zaken hun eigen terrein een beslissende, in andere zaken een adviseerende stem hebben. De dagelijksche leiding berust bij een moderamen van zes deputaten. De begrooting wordt jaarlijks vastgesteld door de drie particuliere Synodes. De uitgaven bedroegen in 1927 ƒ 88185.—.

Zendingsposten: Kambaniroe (met bijpost Waingapoe) vacant; (Ds C. de Bruijn werd November 1927 geëmeriteerd). De gemeente is geïnstitueerd en telt 441 leden. Melolo (met bijpost Petawang) Ds J. F. Colenbrander. De gemeente is geïnstitueerd en telt 641 leden.

Pajeti (met kringen in Midden-Soemba) Ds P. J. Lambooy. Karoeni (met kringen in WestSoemba) Ds W. v. Dijk. Het aantal Christenen bedraagt 552. Voor het geheele eiland totaal 1839 Christenen.

Theologische Opleidingsschool te Karoeni: docent Ds L. P. Krijger met 9 Soembaneesche leerlingen. Normaalcursus te Pajeti: hoofd, T. Mobach met 22 leerlingen. De Christelijke Schakelschool te Pajeti telt 43 leerlingen.

De standaardschool te Pajeti telt 77 leerlingen, die te Karoeni 60 leerlingen. Het internaat te Pajeti heeft 60 leerlingen van Standaardschool en Normaalcursus, dat te Karoeni (onder leiding van Mej. Zigterman) telt 30 jongens en 30 meisjes. In de gezinnen van de mission-predikanten te Melolo en te Pajeti zijn een dertigtal meisjes intern. Het aantal volksscholen (schoolopziener: T. van Dijk) bedraagt 56, met 2502 jongens en 498 meisjes.

Medische Dienst:

1 hulpziekenhuis te Pajeti. Hoofdverpleger: br. D. H. Krijger; 83 bedden; 11 Inlandsche verplegers en 3 Inlandsche verpleegsters. Te Waikaboebak een ziekenhuis: directeur Dr J. Berg. Hoofdverpleegster: zuster Vellenga. 4 Inlandsche verplegers en 2 Inlandsche verpleegsters; aantal bedden: 22. Ook Dr Feldstra is voor dit hospitaal benoemd.

Taaldienst: Door het Nederlandsche Bijbelgenootschap werd in 1926 uitgezonden Dr L. Onvlee, die zich vestigde in West-Soemba, ter bestudeering der verschillende talen en dialecten, als voorbereiding voor eventueele Bijbelvertaling, enz.

< >