Niet het grootste, wel het voornaamste eiland van onzen Nederlandsch-Indischen Archipel. Begrensd door Straat Soenda (Westelijk), door deJava-Zee (Noordelijk), door den Indischen Oceaan (Zuidelijk) en door Straat.Bali (Oostelijk).
Vier maal zoo groot als Nederland, met een bevolking van ruim 35.000.000: de Soendaneezen in het Westen, de Javanen in het Midden en Oosten, en de Madoereezen in den „Oosthoek” en op Madoera. Gewoonlijk verdeeld in drieën: West-Java (Bantam, Batavia, Cheribon en de Preanger Regentschappen), Midden-Java (Pekalongan, Semarang, Banjoemas, Kedoe en de Vorstenlanden), en Oost-Java (Rembang, Soerabaja, Madioen, Kediri, met den Oosthoek n.l.
Pasaroean en Besoeki, en Madoera).West-Java heeft, evenals Sumatra, bergland aan de buitenzijde en laagvlakte binnenwaarts; in MiddenJava wisselen bergketens met strooken laagland af; op Oost-Java loopen drie gebergten in Oostelijke richting. Vele vulkanen, o.a. in West-Java de dubbelgroep Solak en Gedeh, in Midden-Java de Diëng en de tweelingparen Sindaro-Soembing èn Merbaboe-Merapi, en in Oost-Java de Smeroe (hoogste berg van Java, 3676 M.) en de Tenger.
’t Meest bevolkt zijn de laagvlakten en de onmerkbaar in laagland overgaande vulkaan-voeten; van de oorspronkelijke wouden zijn alleen nog de strandbosschen overgebleven. Dicht bevolkt zijn ook de vlakkere deelen der bergen, d. w. z. de hoogvlakten en de „zadels”; overigens is dddr de pracht der wouden nog te bewonderen. Hoewel gebrek aan land steeds meer bergopwaarts drong en de bergcultures voor de Europeesche markt al grooter plaats innamen, beslaan de bergaanplantingen nog maar een zeer klein deel van het geheel.
De rivieren („Tji” bij de Soendaneezen en „Kali” bij de Javanen), waaronder de Solo en de Brontos als de grootste, zijn zoo goed als alle onbevaarbaar; en de kusten zijn ook al niet gunstig voor de scheepvaart: echte havens zijn er bijna niet, wel open reeden. Ter voldoening aan de eischen van het moderne verkeer en van de drukkere scheepvaart zijn en worden in vele havenplaatsen verbeteringen aangebracht: zoo te Batavia met Tandjong-Priok, te Soerabaja (grootste koopstad van onze Oost), te Semarang (Java’s derde handelsstad), te Tjilatjap aan de Zuid-kast, en ook in kleinere havens als Banjoewangi. — Hoofdmiddel van bestaan voor Java’s bevolking is landbouw, al eeuwen lang; met name de rijstbouw op natte akkers (sawah), in onderscheiding van den drogen bouw (tegah). Al houdt de Javaansche landbouwer ook één of meer karbouwen, veeteelt oefent hij niet. De opbrengst van den rijst-sawahbouw is voor de toch al zoo dichte en daarbij nog steeds sterk toenemende bevolking niet voldoende, met het treurig gevolg, dat Java rijst van goede kwaliteit uitvoert, maar daartegen veel mindere uit Achter-Indië wordt ingevoerd; ter verhooging van het beschot liet de Regeering irrigatie-werken aanleggen (sluizen, stuwen, kanalen) en voorlichting geven over verbeteringen in het bedrijf. De overbevolking met haar ruim aanbod van werkkrachten gaf aan de Europeanen de gelegenheid voor vele cultures: rietsuiker (vooral in Soerabaja, de Vorstenlanden, Pasaroean en Pekalongan); Java is het derde rietsuikerland der wereld : Britsch-Indië — Cuba — Java); tabak (vooral in de Vorstenlanden en in den „Oosthoek”); koffie (niet zooveel meer als vroeger, vooral in Oost-Java, bijzonder bij Malang); thee (over heel Java, ’t meest op de hoogvlakte van Bandoeng, de hoofdstad van de Preanger, die de laatste jaren zoo sterk is vooruitgegaan) ; kina (op de hellingen om de hoogvlakte van Bandoeng; Java is verreweg het eerste land voor de kina-cultuur); kaoutchouc = rubber (de jongste cultuur, plantage-rubber, vooral in West- en Oost-Java); indigo, katoen en cacao zijn sterk verminderd; van de vezelcultures is nog sisal te noemen.
Eigen industrie is er op Java zeer weinig; de Europeesche begint zich te ontwikkelen. De visscherij ging al meer achteruit.
Naglans van de vorige glorievolle tijden ligt er nog altijd over de hoofdsteden der Vorstenlanden, Djocjakarta en Soerakarta, ’t meest over Soerakarta, veelal Solo genoemd. Daar bloeide in het Hindoe-tijdperk de heerschappij van het Rijk van Mataram ; dat later wel de vlag strijken moest voor het Oost-Javaansche Rijk van Modjopait, maar dat nk de victorie van den Islam herleefde en zijn grenspalen al verder over Java uitzette; Karta, in de buurt van het tegenwoordige Djocjakarta, was zijn hoofdstad. In den strijd met Jan Pieterszoon Coen en met de OostIndische Compagnie moest het de nederlaag lijden en stukken van zijn gebied afstaan; de opstand van Dipo Negoro tegen het Nederlandsche gezag had een nieuwe verkleining ten gevolge, zoodat alleen Djocjakarta en Soerakarta Vorstenlanden bleven, doch het overige deel van Java onder het Nederlandsche Gouvernement kwam. Daarmede was de tot op heden voortdurende toestand ingetreden, dat alle Residenties staan onder Nederlandsch gezag, maar de Vorstenlanden nog het bewind der vorsten uit de aloude dynastie hebben; als van zelf staan ook die vier vorsten, van wie de Soesoehoenan te Solo de voornaamste is, onder Neerlands heerschappij. Doch in die overblijfselen van Matarams macht schittert voor de Javanen nog altijd iets van hun eeuwenoude glorie; naar Djocja en Solo houden zij het oog gericht; in zooverre zou Solo de stad van Java kunnen genoemd worden. Gerekend evenwel naar den zetel der vele regeeringscolleges en der meeste departementen (al woont de Gouverneur-Generaal te Buitenzorg) en naar het centrum van het leven der Nederlandsche bevolking is Batavia de hoofdplaats niet alleen van Java, maar van geheel Insulinde. — De overheersching, eerst van de Hindoe’s, daarna van de Mohammedanen en eindelijk van de Hollanders, heeft diepe sporen inhetjavaansche volksleven getrokken, a.
Gedurende de ongeveer duizendjarige overheersching (403— 1400), waarin zij hun heerschappij steeds verder over Java uitbreidden, hebben de Hindoe’s het in Voor-Indië gebruikelijke kastenstelsel met zijn scherpe grenzen tusschen de verschillende standen niet overgeplant, maar toch wel den enormen afstand tusschen „meerderen” en „minderen” in het leven geroepen, die aan het Javaansche karakter den trek van kruiperige onderdanigheid en slaafsche gedweeheid ingedrukt heeft. Er worden op Java zelfs tweetalen gesproken : Ngoko (laag-Javaansch), de taal van de meerderen tot de minderen en van eikaarsgelijken wanneer zij vertrouwelijk willen zijn, èn Kromo (hoog-Javaansch), dat de mindere, in het Ngoko toegesproken, tegenover zijn meerderen heeft te gebruiken, en dat elkaars-gelijken gebruiken als zij vormelijk-beleefd begeeren te wezen. Ook hebben de „minderen” allerlei hormat-vormen (eerbetoon) in acht te nemen, zooals silo-zitten en de semba-maken. Toch heeft het Hindoe-tijdperk den Javanen ook veel goeds gebracht: verbetering van het landbouwbedrijf en van den sawah-bouw, óók van de ruwe zeden en van de rechtspraak; letterschrift en litteratuur; niet ’t minst op het gebied van de kunst: de gamalan werd een orkest, de wajang (schimmenspel) groeide tot een soort van Javaansch tooneel, en de tempels voor den Hindoe-eeredienst verrezen op onderscheidene plaatsen, waarvan de ruïnes (tjandi’s) nu nog altijd de bewondering gaande maken; zoo de Boeddhistische tempels Boro-Boedoer en Mendoet èn de Shiwatempels op het Doëngplateau en te Pzambanas. b. Tijdens de Mohammedaansche overheersching (van de 15de tot de 17de eeuw) kreeg de Javaansche saamleving, ook al behield zij heel veel van het oude, toch het stempel van het Islam-leven, dat maar één bepaald en vaststaand stelsel erkent. Het eigenlijke harem-leven bleef de Javaansche vrouw gespaard, maar in het tijdens de Hindoe-periode streng monogamische huwelijksleven traden al sterker de door den Islam geoorloofde practijken der polygamie te voorschijn; de sluier werd niet ingevoerd, maar wel de „verstooting” van de vrouw, zij ’t dan ook in milder toepassing.
Dat de doordringing van den Islam aan Java’s beschaving ten goede zou gekomen zijn, wordt door bevoegde beoordeelaars steeds ontkend; er zijn er ook onder de huidige leiders op Java, die openlijk zeggen „dat de Islam de bederver was der Javaansche beschaving”, c. Oost-Indische Compagnie en Nederlandsch Bestuur. Hebben beide zeker veel gedaan voor Java’s volk, zooals het nemen van verschillende maatregelen tot bescherming van de Inlandsche bevolking tegen de inhaligheid van haar eigen „hoofden”, een einde maken aan die steeds weer voorkomende oorlogen tusschen de Inlandsche vorsten, die ’t beste van het volksleven wegroofden, het-zich-aantrekken van het lot der verdrukte Inlanders (Daendels), het aanleggen van goede verkeerswegen (Daendels) etc. etc. Maar hebben beide toch ook Java’s volk „geëxploiteerd”, getuige o. m. de gedwongen koffiecultuur, de verplichte leveranties, de contingenten, de heerendiensten en het cultuurstelsel; ook hebben beide zich aan de opvoeding, ontwikkeling en verheffing van Java’s bewoners niet veel gelegen laten liggen. Die koloniale politiek verdiepte en vergrootte de toch al tusschen Westerling en Oosterling gapende klove. Gelukkig is er sinds de helft der vorige eeuw in de regeeringswijze een gunstige ommekeer gekomen; maar het blijft toch altijd nog een eereschuld voor Nederland, om de zoogenaamde „ethische koloniale politiek” zoo overtuigend te voeren, dat Java’s bevolking het donker verleden gaat vergeten, en aan de leiding van uit het Westen zich van harte overgeeft.
Tengevolge van deze onderscheidene perioden van overheersching hebben de godsdienstige denkbeelden en practijken der Javanen in der eeuwen loop groote en ingrijpende wijzigingen ondergaan. Van Animisten werden zij belijders van den Hindoe-godsdienst en later weer aanhangers van het Mohammedanisme. Sinds de op Oost-Java ’t langst weerstrevende Hindoe-Javen verdreven werden naar Bali, is Java een geheel Mohammedaansch land, op een paar kleine heidensche stammen na, n.l. de Badoewi’s in het Zuiden van Bantam en de Tenggereezen op den vulkaan Tengger in den „Oosthoek”. — Bij de aanvaarding van het Hindoeïsme bleef het Animisme evenwel behouden, en ook bij het overnemen van het Mohammedanisme bleef het Animistisch-gëtinte Hindoeïsme voortleven; zoodat der Javanen religie een mengsel is van drie godsdiensten: Animisme, Hindoeïsme en Mohammedanisme. Officieel zijn de Javanen Mohammedanen ; en willen zij dat ook zijn; maar de overgroote meerderheid is toch nog Animist (meer of minder Hindoeïstisch gekleurd) in hart en religieus leven. — De kracht van den Islam is op West-Java vrij sterk; oorzaken daarvoor : a. de Islam kreeg er ingang door de gewone propaganda van „doordringing”; b. het Hindoeïsme was er niet een macht geworden als op andere deelen van het eiland. Ook de Madoereezen op Oosf-Java (en Madoera) zijn over het algemeen nog al fijn-Mohammedaansch; doordat de Hindoe-Javanen vandaar verdreven werden, kon de Islam al dieper wortel schieten in het volksleven. In betrekkelijk geringe mate heeft op Midden- en Oost-Java de Islam de oude religies overmeesterd; daar had het Mohammedanisme met het zwaard de overwinning bevochten, wat den Javanen bleef steken en hen belette, dat zij overgaande tot den Islam zich ook van harte daaraan overgaven; ook had daar, met name op Midden-Java met zijn schitterende Hindoetempels, het Hindoeïsme de volksziel, zeker niet van het Animisme gezuiverd, maar toch wel in bezit genomen. In Djocja en Solo, de hoofdsteden van de Vorstenlanden, klopt het hart van den Islam op Midden-Java, omdat daar de meeste Mohammedaansche geleerden gevestigd zijn, maar onder het gewone volk in de Vorstenlanden is het Mohammedanisme ’t zwakst; ’t zijn daar meest slappe Islamieten.
Sinds het begin onzer eeuw kwam er in het Javaansche volksleven een machtige verandering: „de ontwaking”. Evenals in zoovele andere streken van het verre Oosten, zijn ook op Java de tijden der „rustige roest” voorbij, voorgoed voorbij! De zoogenaamde „Inlandsche beweging” gaf een gansch andere gedaante aan het volksleven in al zijn geledingen:
a. het hoog opvlammende nationaliteitsgevoel bond den strijd aan voor de ook aan het volk van Java toekomende rechten; overeenkomstig de leuze „Azië voor de Aziaten” óók „Java voor de Javanen” ; „waarom gij Hollanders wel uw Willem de Zwijger en wij niet onzen Dipo Negoro ?” Verschillende Vereenigingen als de Sarikat-Islam, de Sarikat-Islam B, de Boedi-Oetomo, hoewel verschillend in godsdienstigen grondslag, streefden naar volksverheffing en volkszelfstandigheid; congressen van de Centrale Sarikat-Islam zochten langs organisatorischen weg de zaak der volksbevrijding vooruit te brengen; de revolutionaire propaganda poogde de gemoederen op te zweepen, en het communisme, onder leiding van Moskou, drong op, om tot verzet tegen de Regeering op te hitsen.
De te Buitenzorg zetelende Gouverneurs-Generaal wisten aan deze zoo plotseling opkomende en zoo ver om zich heengrijpende beweging goede leiding te geven; in velerlei opzichten werd aan de wenschen van het Javaansche volk tegemoet gekomen; en dat het met Java, binnen korter of langer tijd, naar de politieke zelfstandigheid gaat, is aan alles, b.v. de instelling van den Volksraad en de daar opgegane stemmen, duidelijk waar te nemen. Over den dan tusschen Nederland en Indië te leggen band is bezwaarlijk nú al met zekerheid iets te zeggen; wel is het zaak, om zooveel mogelijk wederzijdsch vertrouwen aan te kweeken; want gelijk het gebeuren in Britsch-Indië weerslag krijgt op Java, zoo heeft de Inlandsche beweging op Java (wier stuwkracht weer zit in Djocja en Solo), sterken invloed op den gang der dingen in de Buiten-Gewesten en in geheel Indonesië,
b. De aanraking met de Westersche cultuur bracht den sterken drang naar ontwikkeling, die immers den Europeanen zulk een voorsprong op de Javanen gaf; vooral naar onderwijs, en dan met name het onderwijs met Hollandsch als voertaal, omdat daardoor de bekwaamheid voor de hoogere en beter-gesalarieerde betrekkingen verkregen kon worden; scholen voor uitgebreid en hooger onderwijs, vanwege de Regeering opgericht, trokken al meer leerlingen; waarom zou een Javaan in kennis en ontwikkeling bij den Westerling achter moeten blijven ?!
Een vloed van couranten en periodieken, zeer verschillend van richting, sloeg door het Javaansche volksleven heen; en in hoop-opklinkende taal werd voor alle mogelijke eischen het pleit gevoerd met vaak lang niet malsche critiek op de leiding van verschillende autoriteiten; waarom zou de Javaan ook niet de pers aanwenden tot bereiking van zijn doel ?!
Heel de houding der Javanen veranderde; voor de slaafsche kruiperigheid kwam het gevoel van eigenwaarde en het vrijmoedig optreden in plaats; om dat te toonen zijn er, die in Ngoko toegesproken, niet antwoorden in Kromo, maar in het Maleisch. Dat het Javaansche volk, ineens een overgang doormakende als van de middeleeuwsche toestanden tot de moderne Westersche cultuur, niet in alles zijn evenwicht weet te behouden, is alleszins begrijpelijk. Te veroordeelen is het conservatisme, dat in hooghartigheid spreken durft van een opbruisend leven, dat even den tijd moet hebben om weer te kunnen afvloeien; en noodig is zeer beslist een met belangstelling en liefde willen meeleven met het tot zelfstandigheid opgroeiende volk van Java.
c. Religieus deed zich de Inlandsche beweging ook krachtig gelden; dat kan bij een zoo door en door godsdienstig volk ook niet anders; er kwam een tegen Christendom en Westersche cultuur scherp-antithetische beweging, die krachtig strijdt voor den Islam; ook een Reformatorische beweging, die met behoud van Mohammedanisme toch tot een vergelijk met de Westersche cultuur tracht te komen, zelfs een groote communistisch-islamitische beweging n.l. de Sarikat Rajat; in de kringen, die van de zwakheid van den Islam overtuigd werden, nam de theosofie al meer toe; de intellectueele en voor het Hindoeïsme nog gevoelende groepen grepen terug, wel niet naar de aloude Hindoe-religie, maar toch zeer beslist naar de aloude Hindoe-cultuur ; en ook sleepte het atheïsme al meer dezen mee in het om geen God en Zijn dienst zich bekommerende materialisme.
Moeilijker is zeker het werk der zending door deze Inlandsche beweging geworden, maar de gelegenheden, haar thans geboden, zijn toch zoo heel veel meer dan voorheen. In dezen voor Java nieuwen tijd met nieuwe geluiden, nieuwe gedachten, gevoelens en gezindheden, is er dan ook een roepstem Gods, om door het Evangelie dit tot ontwaking gekomen en met allerlei levensvragen worstelende volk te helpen, zooveel en krachtig als maar mogelijk is.
De zending op Java dagteekent eigenlijk eerst van het midden der vorige eeuw. De Oost-Indische Compagnie, die voor de Indische kerk Batavia tot centrum stelde en in de Buiten-Gewesten wel zendingswerk deed, liet Java met zijn Mohammedaansche bevolking liefst ongemoeid, daar zij tot mogelijke verwikkelingen, die er toch al genoeg waren, geen aanleiding begeerde te geven.
Eerst bij de doorwerking van de z.g.n. nieuwere zending ging men ernst maken met de prediking van het Evangelie óók aan de Mohammedaansche Javanen. Toch konden de door het Nederlandsche Zendeling-Genootschap naar Java gezonden zendelingen gedurende de eerste decenniën van de negentiende eeuw geen toestemming krijgen, om zich in het binnenland te vestigen. De eigenlijke arbeid is dan ook eerst aangevangen door zendeling J. E. Jellesma, die men wel „den apostel van Java” heeft genoemd (circa 1850).
Gaandeweg is daarop het geheele eiland Java door verschillende zendingscorporaties bezet; het grondgebied is thans voor de zending te verdeelen in zessen: het terrein van de Nederlandsche Zendingsvereeniging (West-Java), de terreinen van de Salatiga-Zending, van de Gereformeerde kerken en van de Doopsgezinde Zendingsvereeniging (Midden-Java), èn die van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap en van het Java-Comité (Oost-Java met Madoera); volledigheidshalve is ook nog te noemen het werk der Amerikaansche Methodisten in Buitenzorg en Soerabaja, en dat van het Leger des Heils, met hoofdkwartier te Bandoeng.
Wat de methode van het zendingswerk betreft is er een soort onderscheid te maken tusschen de terreinen van het Nederlandsch ZendelingGenootschap, van het Java-Comité en van de Doopsgezinde en ten deele ook van de Nederlandsche Zendingsvereenig'ng ter eener en van de Salatiga-Zending en van de Gereformeerde kerken ter anderer zijde. Op de eerstgenoemde terreinen is voor de planting van Christendom en Christelijke Gemeenten gebruik gemaakt van de landontginning; op de terreinen van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap en van het java-Comité, doordat de kleine man zelf het ontginningswerk ter hand nam, en op dat van de Doopsgezinde zending, doordien perceelen in erfpacht werden genomen. (Paughazepan en Tjideres op West-Java gaan wij voorbij). Langzamerhand zijn d&Ar groote Christen-Gemeenten ontstaan, die weer bij-gemeenten kregen; zóó te Modjo-Warno en te Swaroe op Oost-Java, en te Margaredja in Japara. Op die manier kon er evenwel op de terreinen van de SalatigaZending en van de Gereformeerde kerken niet gewerkt worden, omdat er geen grond ter ontginning was, behalve sporadisch in de Residentie Banjoemas, waar Dr. Esser juist onlangs een proef begonnen is. Ddar werd de zendingsactie gevoerd door de gebruikelijke middelen van prediking, onderwijs, medisch werk en colportage. — Grootendeels tengevolge van de Inlandsche beweging is de Java-zending in een nieuw stadium gekomen, dat voorbereidend werkte voor de komst van Gods Koninkrijk onder Java’s volk, en tevens haar op een vooraanstaande plaats in het geheel der zending in onze Oost gebracht heeft.
De tijden, dat de zending in de BuitenGewesten hoogelijk geprezen, doch die op Java met zijn Mohammedaansche bevolking pessimistisch beoordeeld werd, zijn daarmee voorbij. Er is voor de verbreiding van het Evangelie op Java een ruimte verkregen, en op dat werk een zegen ontvangen, als men vóór 25 jaren niet had durven denken; voor het donkere pessimisme is vertrouwend optimisme in plaats getreden.
Bij een gang over de verschillende terreinen beginnen wij in het Westen (het terrein der Nederlandsche Zendingsvereeniging). Hier, onder de nog al sterk-Mohammedaansche Soendaneezen, was het werk zeer moeilijk; maar het resultaat was toch, dat er kleine Gemeenten werden gesticht, zij ’t ook met maar kleine kracht en veelal ver van elkander verwijderd; ook nemen de Gemeenten in aantal toe en wordt het aantal posten grooter. Bij de Chineezen werd meer ingang gevonden dan bij de Soendaneezen, waarom overgegaan is tot een zelfstandige bearbeiding der Chineezen. Hoe langer hoe meer teekent zich het onderscheid af tusschen de Soendaneesche en de Chineesche Gemeenten, waarvan de laatste meer neiging toonen tot uitbreiding dan de eerste. Dat de groei niet sterk is blijkt ook uit het feit, dat over 1925 slechts 182 personen werden gedoopt, van wie de kinderen uit de Christen-gezinnen het overgroote meerendeel vormden. Met de speciale opleiding van voorgangers onder leiding van den Heer Woortman zal spoedig een aanvang gemaakt worden, waarschijnlijk te Bandoeng, waar ook de gewone Opleidingsschool gevestigd is. Het medisch werk in en van uit het Zendingshospitaa! te Poerwokerta groeit krachtig. „Het moeizaam werk, dat met veel lijdzaamheid volbracht moet worden, gaat gestadig voort”.
Midden-Java ten Noorden (terrein van de Salatiga-zending). In de Residenties Semarang, Pekalongan en Rembang heeft de Salatiga-zending een aanmerkelijk getal posten met bij-posten verkregen; op elke post is er een gemeente of kring met nog enkele bij-gemeenten. Ook hier werd meer ingang gevonden bij de Chineezen dan bij de Javanen; doch in de laatste tijden is er, met name in het Semarangsche een merkwaardige toenadering van Javanen gekomen. Toch is er reeds een zendeling aangewezen, die speciaal onder de Chineezen zal arbeiden. Gebrek aan Inlandsche medearbeiders deed de Conferentie der zendelingen besluiten, om de oudere onderwijzers, die daarvoor in aanmerking komen op te leiden tot helpers. De medische dienst maakt ook hier de bevolking vatbaar en ontvankelijk voor de Evangelieprediking; te Oengaran werd een nieuw ziekenhuis gebouwd.
Een kweekschool is er te Tingkir. Het getal gedoopten op dit arbeidsveld bedraagt 4000.
Midden-Java ten Noorden (terrein van de Doopsgezinde zendingsvereeniging). De zoon van den bekenden P. Jansz bracht de idee van zijn vader over „Landontginning in verband met Evangelisatie” tot verwezenlijking door de stichting van de kolonie Mergaredjo. Sinds zijn er een paar kolonies nog bij gekomen. P. A.
Jansz werd later geplaatst aan de Opleidingsschool, die einde ’24 45 leerlingen had; thans wijdt hij zich te Djocja aan de Bijbelvertaling. Rondom het te Kelet door Dr Bervoets gestichte ziekenhuis heeft zich een gemeente gevormd. De bodem is op dit arbeidsveld nog al dor. Geroemd wordt er echter over de zegeningen van het medisch werk; het centrale ziekenhuis, thans onder leiding van Dr Gramberg heeft een aantal hulpziekenhuizen rondom zich, waardoor velen dagelijks bereikt worden. Het aantal toegebrachten op dit arbeidsveld is te schatten op 2500.
Midden-Java ten Zuiden (terrein der Gereformeerde kerken). De Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging, die in 1861 haar werk op Java begon, kon op haar terrein, in onderscheiding van West-Java, waar alles geleidelijk door eigen vinden komen moest, al dadelijk tot den arbeid van anderen ingaan. Vooral ook door de propaganda van Sadrach had zij binnen niet veie jaren toch vele gemeenten met vele Christenen op Midden-Java onder haar hoede gekregen. Maar tengevolge van het optreden tegen Sadrach verloor zij haar gunstige positie op Midden-Java zoo goed als geheel; in 1899 verbrak Sadrach den band met de Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging, en de duizenden Christenen, door hem gewonnen, volgden hem. De in 1894 aan de Gereformeerde kerken van Nederland overgedragen zending moest van gronds op weer beginnen. Maar door den zegen Gods, óók over de kerkelijke organisatie en bij planmatig werken, is deze zending op Midden-Java ten Zuiden de laatste 20 jaren tot bloei gekomen; in de vier Residenties Banjoetnas, Kedoe, Djocja en Solo kreeg zij al meer geopende deuren.
Thans zijn er op dit zendingsterrein 104 plaatsen, waar geregeld gearbeid wordt, en van de verzamelde gemeenten zijn er reeds 17 tot institueering gekomen. Voor die 104 plaatsen zijn er echter maar 66 goeroe’s indjil, zoodat er een aanmerkelijk te kort is; verschillende Javaansche onderwijzers verieenen echter hulp in de prediking. Van onderscheiden gemeenten wordt getuigd, dat er een innig gebedsleven is en toeneming in de kennis der waarheid. De Javaansche gemeente van Djocja kreeg haar eigen Javaanschen predikant en werd daarmede zelfstandig (1925). Ds D. Bakker vierde zijn vijf en twintig jarig jubileum onder groote waardeering op Java en in Nederland; hij arbeidde met groote toewijding, eerst enkele jaren als missionair-predikant te Keboemen, en later als leider van den opleidingscursus te Djocja, thans gereorganiseerd tot opleidingsschool voor pandita’s Djawa; een groote voldoening moet het voor hem zijn, dat zijn zoon Dr F.
L. Bakker hem ter zijde staat, en dat zijn zoon Dr D. Bakker werkt aan het Petronella-hospitaal te Djocja, waarvan Dr J. Offringa directeur is. Te Djocja is ook de Keucheniusschool (Kweekschool voor opleiding van onderwijzers) gevestigd, thans onder leiding van den heer J. A.
Wiggers; en te Solo, waar Dr H. A. van Andel in korte jaren zoo rijken zegen op zijn veelvuldigen arbeid genoot, staat de Hollandsch-Inlandsche Kweekschool, directeur de heer H. Meyerink; plannen zijn in de maak, om aan de Kweekschool te Solo nog een hoogere Kweekschool te verbinden, die in haar eindexamen de Hollandsche onderwijsbevoegdheid geven zal. Het getal gedoopten op dit terrein loopt om de 4000. In 1925 werden op het geheele terrein 347 volwassenen gedoopt; zoo hoog was het cijfer nog in geen enkel voorafgaand jaar.
Oost-Java (terrein van het Nederlandsch zendeling-Genootschap). Juli ’26 was het 75 jaar geleden, dat zendeling J. E. Jellesma zich vestigde te Modjo-Warno. De keus van die standplaats was een geniale greep. Hij zag welk een frisch leven zich in de jongste ontginningen openbaarde en hoe daar een Christelijke gemeenschap kon worden gevormd.
Van den aanvang af legde hij het zwaartepunt in de Javaansche gemeente, die vrijheid had zich te ontwikkelen. Later zijn de zendelingen Kruyt in zijn voetspoor getreden en vond er een geleidelijke ontwikkeling der geworden toestanden plaats. Modjo-Warno is zoo uitgegroeid, dat het zich niet meer kan uitbreiden, en dat bijna jaarlijks een uitzwerving plaats heeft van Modjo-Warners, om in het Zuiden van Molong of in het Djembersche land te gaan ontginnen. De gemeente van Modjo-Warno telt ruim 1800 leden; zij is zelfstandig en heeft haar eigen Javaanschen predikant. Het door Modjo-Warno gegeven voorbeeld werd op andere plaatsen gevolgd, met name in het ressort Swaroe, waar de landontginning geregeld voortging en er nog gelegenheid is tot vorming van nieuwe Christen-desa’s. Schooldienst en medische-dienst bloeiden al krachtiger op.
Modjo-Warno’s ziekenhuis heeft 3 Europeesche dokters. — Naast het werk in de desa’s vragen de Javaansche steden thans meer aandacht. De Javaansche jeugd, die de scholen doorloopen heeft, zwermt uit naar de steden, en ook moet aan de „meer intellectueelen” meer zorg worden besteed. Om dat te bereiken is er, onder meer, een opleidingscursus te Malang geopend tot vorming van voorgangers, onder leiding van de heeren Nortier en Schuurman. Malang wordt daardoor een nieuw centrum op dit arbeidsveld. Ook Dr Kraemer heeft zich daar thans gevestigd. De Kweekschool te Modjo-Warno telt 47 leerlingen.
Het aantal Javanen, die op dat terrein tot het Christendom overgingen, bedraagt pl.m. 17.000. Als een bijzonderheid kan nog vermeld worden, dat de gemeente van Modjo-Warno zelf het colportagewerk behartigt; een kostelijk voorbeeld van wat tot algeheele zelfstandigheid bij zelfonderhoud en zelfregeering noodig is, n.l. de zelfuitbreiding.
Oost-Java (terrein van het Java-Comité). Hoofdzakelijk tengevolge van het uitzwermen uit ModjoWarno, kreeg het Java-Comité door middel van landontginning zijn groote gemeenten uit de Javanen. De arbeid onder de Madoereezen vorderde niet heel veel, maar onder de Javanen des te meer. De Javaansche gemeenten groeiden in aantal en ledental. De drang naar zelfstandigheid wordt er grooter. De kerken en scholen moeten vergroot worden.
Er komt meer kerkelijk verband. Zendeling Dedecker wordt in dezen arbeid door 31 helpers ter zijde gestaan. Aan het werk onder de Madoereezen (er zijn 3 Madoereesche gemeenten en hier en daar kleine kringen) wordt weer meer aandacht gewijd door den daartoe uitgezonden zendeling H. W. v. d. Berg. Overwogen wordt ook, het werk op Madoera te hervatten.
Op de Kangean-eilanden verricht zendeling Schelfhorst, onder den tegenstand van de Mohammedaansche hoofden, den zwaren pioniersarbeid. Het getal gedoopten is te schatten op ruim 4000.
Het Leger des Heils heeft op Java 30 posten. Vooral door lichtbeelden tracht men op Java, ook in de afgelegen desa’s de menschen te bereiken.
Het Centraal Comité voor het Seminarie te Depek, dat zooveel belangrijke diensten aan de Nederlandsche zending bewees door de opleiding van Inlandsche onderwijzers, heeft besloten deze onderwijsinrichting te sluiten en de school in haar tegenwoordigen vorm te liquideeren.
Kort geleden bracht Dr J. R. Mott, de voorzitter van den Internationalen zendingsraad, een bezoek aan Java. Hij was verbaasd over den zegen, waarmede de Java-zending wordt gekroond. Hij drong zeer aan: a. op de zorg voor de rijpere jeugd, b. op meer naar voren brengen van het Inlandsche element, b.v. als sprekers in vergaderingen en als leden van besturen en c. op meer bekendheid geven van het in NederlandschIndië en óók op Java verrichte zendingswerk aan de Christelijke gemeenschap van andere landen.