Achaz heeft zich begeven naar het einde van de waterleiding van den Bovenvijver, waarschijnlijk lag deze plaats aan de Westzijde der stad, in de buurt waar zich later het Assyrische leger zal opstellen. Daar moet Jesaja den koning opzoeken; hij moet zijn jongen Sjeaar-jasjoeb meenemen.
Deze naam beteekent een overblijfsel keert weder en stond in verband met de prediking van den profeet. In dezen naam lag opgesloten het gericht van God, maar ook de aankondiging van heil.
Deze naam is het kort begrip van heel de prediking van Jesaja. De profeet moet dezen jongen meenemen.
De naam en de beteekenis daarvan zal Achaz hebben gekend en verstaan. Hij kieze dan, zoo maant hem het feit dat Jesaja dezen jongen heeft moeten medenemen, tusschen het oordeel: den ondergang van het volk; en de heilsbelofte: een overblijfsel keert weder (Jes. 7:3).