Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Scepticisme

betekenis & definitie

(van het Grieksche woord axéyng = beschouwen, onderzoeken) is die richting in de filosofie, welke er van uitgaat, dat kennis van de dingen niet mogelijk is en dus de mogelijkheid van een objectief kennen is buitengesloten. Er is geen stelling of ze kan betwijfeld worden.

Vandaar is het maar het beste, om niets te beweren.Men beroept zich voor deze stemming van het scepticisme op de volgende verschijnselen.

1. We maken ons dagelijks bij de waarneming schuldig aan zinsbedrog. We zien een stok in het water als gebroken. We zien, dat de rails van den spoorweg, die evenwijdig loopen, elkander naderen.
2. Wij vergissen ons ieder oogenblik in onze redeneering. Vooral wanneer wij een eenigszins lange en ingewikkelde redeneering opzetten, maken we ons telkens schuldig aan denkfouten, zoodat noch de waarneming noch het denken eenige contrôle biedt voor de waarheid.
3. Het geheugen bedriegt ons menigmaal. We meenen zeker een bepaalde voorstelling te hebben gehad, terwijl van achteren blijkt dat wij ons hebben vergist.
4. De voorstellingen die wij van de dingen hebben zijn uiterst subjectief. Ieder heeft zijn eigen voorstellingswereld. Wij kunnen niet met eenigen grond volhouden, dat een ander dezelfde voorstellingen van een ding heeft als wij.

Op deze wijze is men er toe gekomen het theoretisch of logisch scepticisme te belijden en uit te spreken dat er geen waarheid is, en indien ze er is, dat ze toch voor ons niet kenbaar is.

Dit theoretisch scepticisme gaat in den regel gepaard met ethisch scepticisme: er is geen onderscheid tusschen goed en kwaad, en indien het bestaat, is dit onderscheid door ons toch niet te kennen. Het komt hierop neer, dat „deugd en ondeugd stuivertje wisselen”.

Dit ethisch scepticisme wordt in den regel gevolgd door een religieus scepticisme, dat ten opzichte van de religieuze waarheden de schouders ophaalt en het bestaan Gods in twijfel trekt.

Logisch, ethisch en religieus scepticisme gaan hand in hand en het eene vloeit uit het andere voort.

In de geschiedenis der filosofie zijn er betrekkelijk weinig denkers geweest, die het scepticisme hebben beleden. Men heeft over het algemeen gevoeld, dat men op deze wijze den tak afzaagt, waarop men zelf zit.

In de oudheid komt het scepticisme voor bij de Sofisten, vooral bij Protagoras en Gorgias, welke laatste het nihilisme huldigde. De mensch is de maat der dingen. Deze individualistische kennistheorie werd gevolgd door een individualistische ethiek. De individueele mensch bepaalt wat goed is.

Als reactie tegen het „dogmatisme” van de Stoa treedt dan in de derde eeuw vóór Christus Pyrrho op, die beweerde, dat de waarneming ons bedriegt, het denken evenzoo (men kan van elke stelling ook het tegengestelde bewijzen) en dat, wanneer twee bedriegers saamwerken, het resultaat niet anders dan bedrog kan zijn. De levenswijsheid bestaat in het aannemen van een gereserveerde houding ten opzichte van iedere stelling. Men moet met een kalm, beschouwend (skeptomai = beschouwen) oog de dingen aanzien.

Ook de midden-Academie met mannen als Carneades (✝ 129) en Arcesilaus (✝ 240) behooren tot deze richting.

In den nieuweren tijd heeft het scepticisme zich meer doen gelden in den vorm van het pragmatisme van W. James en F. C..S. Schiller. Zij leeren, dat de waarheid vloeit, is in the making, want de waarheid wordt biologisch bepaald. Dat is waar, wat mij nuttig is, wat mij dient, wat mijn leven bevordert.

En omdat dit voor ieder mensch iets anders is en niet iederen dag hetzelfde, is de waarheid relatief. Er zijn tegelijk vele waarheden over dezelfde zaak, ook al verschillen ze diametraal.

Het scepticisme is onhoudbaar, hetgeen wij in enkele punten zullen aantoonen.

Ten eerste bewijzen de feiten, waarop het scepticisme wijst, als gezichtsbedrog, fouten in het geheugen en in het denken, juist, dat er waarheid moet zijn, daar toch van fouten en bedrog niet gesproken zou kunnen worden, wanneer er geen norm was, waaraan de verschijnselen konden gemeten worden. Dat ik me aan een fout kan schuldig maken en mij daarvan bewust ben, is een bewijs dat er waarheid is en dat ik mij, zij het ook eenigermate, van die waarheid bewust ben.

Ten tweede moet aangevoerd worden, dat het scepticisme zichzelf weerlegt. Onderstel eens, dat elke stelling betwijfeld kan worden, dan is ook de stelling van het scepticisme, dat er geen vaststaande waarheid is, aan twijfel onderhevig. Welnu een standpunt dat zichzelf opheft, is geen standpunt. Het ondergraaft het fundament, waarop het zelf staat.

Daarom heeft het wetenschappelijk eigenlijk geen beteekenis. Daar het in den grond der zaak aan alle wetenschap vijandig is, kan het voor niet veel meer gehouden worden dan voor een stemming, waarin een geest verkeert in een overgangsfase. Vooral in den jongelingsleeftijd doorleeft menigeen een sceptische periode. Maar dit is niet anders dan een overgangsfase, om tot zekerheid te komen. Leiders der jeugd moeten dezen jeugdtwijfel au sérieux nemen en trachten de jonge menschen het onmogelijke van hun houding te doen inzien.

Heel iets anders dan deze reëele twijfel is de methodische twijfel, welke door Augustinus en later door Descartes in de filosofie is ingevoerd, om door den twijfel heen tot de aanvaarding van het bestaan van het zelfbewustzijn te komen. Augustinus wilde niet dat elk zou beginnen met twijfelen, maar het was alleen een denkmethode om tot de zekerheid van het zelfbewustzijn te geraken.

Ten derde is het scepticisme ook in strijd met het onuitroeibaar geloof in de menschelijke natuur, dat er kennis is. Neen, wij zijn niet geroepen om de dingen aan ons te laten voorbijgaan en ze kalmpjes te beschouwen zonder een oordeel er over uit te spreken, maar onze ingeschapen roeping is, om de dingen onder ons bereik te brengen, ze te verstaan en in hun wezen te leeren kennen. Tal van geleerden, die niet van het standpunt des Christelijken geloofs de wetenschap beoefenen, zijn toch uitgegaan van en gedreven door het besef dat de waarheid te vinden en dat kennis mogelijk was. Zij hebben zich de grootste ontberingen getroost, honger en dorst geleden, ja zelfs hun leven veil gehad om te komen tot kennis van de verschijnselen. In dit geloof aan waarheid hebben wij te zien een werking van de algemeene genade des Heiligen Geestes, die deze overtuiging wekt en levendig houdt.

< >