(scapulare), oorspronkelijk een kleedingstuk bij de monniken, afhangend van de schouders, uit twee stukken bestaande, die met koord verbonden waren op de borst en den rug. Het werd onder het gewone gewaad gedragen.
Het moest vierkant zijn niet rond of ovaal, uit geweven wollen stof, niet gestikt. Bij leekebroeders vindt men het scapulier tot aan de knieën, bij de overige geestelijken tot aan de voeten.
Tegenwoordig heeft men 5 scapuliers:1° scapulier van de Heilige Drieëenheid (wit);
2° scapulier van de onbevlekte ontvangenis van Maria (blauw) ;
3° scapulier van onze lieve vrouwe van den berg Karmel (donkerblauw) ;
4° scapulier van de 7 smarten van Maria (zwart) ;
5° scapulier van het lijden van Jezus en Maria (rood)
Om de met de scapulier verbonden genade deelachtig te worden, behoeft men geen vasten, bidden of aalmoezen, maar alleen moet men kunnen bewijzen, dat men het scapulier van een bevoegden priester ontvangen heeft en dat men het altoos draagt. Bij de toename van de Mariavereering nam de vereering der scapuliers ook steeds grooter afmetingen aan. Zooals het teeken des kruises een merkteeken is van de Christenen, zoo is het scapulier het teeken van de vereerders van Maria, de heilige Maagd.
