Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Filosofie

betekenis & definitie

is een universeele wetenschap, omdat zij zich niet bezighoudt met de speciale objecten der bizondere wetenschappen maar zich richt op de principia, waarvan de wetenschap in het algemeen uitgaat, en op de veronderstellingen, die de grondslagen vormen van de bizondere wetenschappen. Geen enkele wetenschap kan zonder veronderstelling opgebouwd worden.

Volstrekte „Voraussetzungslosigkeit” bestaat in geen enkele wetenschap, zelfs niet in formeele wetenschappen als wiskunde en logica. Ook de wetenschap in het algemeen wortelt in principia.

En die principia, zoowel van de wetenschap in het algemeen als van de bizondere wetenschappen, vormen het object van de filosofie. Zij is de wetenschap der principia.

Zij heeft tot taak, de principia van de wetenschappen op te sporen, deze van onzuivere bestanddeelen te bevrijden en begripsmatig te formuleeren. Voorts moet zij onderzoeken welk verband er tusschen die principia bestaat, om te komen tot een inzicht in het organisch geheel, in het systeem der principia.

Dit is een ideaal, dat wij met onze beperkte kenkrachten nooit bereiken, maar waar we toch naar streven, omdat God den drang tot kennen ons heeft ingeschapen en we op deze wijze iets leeren verstaan van het geheel der groote Godsgedachten, die aan alles wat bestaat ten grondslag liggen. Door de beoefening van de filosofie of wijsbegeerte trachten wij te verkrijgen een wel bewuste, goed gefundeerde levens- en wereldbeschouwing.

Elk mensch heeft, omdat hij mensch is, in meerdere of in mindere mate een levens- en wereldbeschouwing. Voor den man van wetenschap is noodig, dat zijn levens- en wereldbeschouwing een organisch geheel, een eenheid is.

Deze beschouwing moet zoowel aan de eischen van het denken als aan de behoeften van het gevoels- en streefleven voldoen.

De mensch moet trachten de dingen in hun onderscheid en hun samenhang te zien en inzicht te verkrijgen in de laatste gronden en diepste oorzaken van alles wat bestaat.

De filosofie stelt zich ten doel, hem daar te brengen. Volkomen slaagt ze hierin niet, omdat ze een menschelijke wetenschap is.

De mensch is niet alleen beperkt in zijn kennen, maar is daarbij een zondaar, die zich elk oogenblik aan vergissing en dwaling schuldig maakt.De filosofie is een universeele wetenschap, evenwel niet in dien zin, dat zij de resultaten van alle bizondere wetenschappen in zich zou moeten vereenigen. Van de wijsgeeren, die op deze wijze het begrip der filosofie omschrijven, was Friedrich Paulsen te Berlijn een vertegenwoordiger. Hij noemde de filosofie „der Inbegriff aller wissenschaftlichen Erkenntnis”. Deze begripsbepaling is niet juist, omdat zij veelte wijd is. Er is trouwens geen mensch meer, ook al leefde hij honderd jaar, die al de resultaten der bizondere wetenschappen in zich kan opnemen. De wetenschap is zóó gespecialiseerd, dat het onmogelijk is zich van al hare resultaten op de hoogte stellen.

Van niemand kan meer gelden: al wat in boeken steekt, is in dit hoofd gevaren. Maar stel eens, dat het mogelijk ware in het korte menschenleven de hoofdsom van alle wetenschappelijke kennis zich toe te eigenen, dan zouden we bij al die kennis nog niet doorgedrongen zijn tot de principia, de wortels der wetenschappen. En daarom is het juist de filosofie te doen. Zij wil niet in de eerste plaats komen tot een wereldöee/d, maar tot een wereldbeschouwing, De filosofie als wetenschap der principia is een uitermate principieele wetenschap. In een wetenschap die ver van het centrum ligt, als de chemie, moge het niet aanstonds merkbaar zijn of zij beoefend wordt door een Christen of door een niet-Christen, bij de filosofie spreekt het Christelijk geloof onmiddellijk mee. Onze principia hangen samen met onze overtuigingen op religieus gebied, staan in de innigste betrekking tot ons geloof.

Daarom is de Christelijke filosofie in haar beschouwing over wereld en leven wezenlijk onderscheiden van alle andere filosofieën, die bij de wijsgeerige bezinning zich naast of antithetisch tegenover het Christelijk geloof stellen. Een Christen kan zich niet van zichzelf ontdoen. Hij kan zijn geloof in God en den Heere Jezus Christus niet buitensluiten, wanneer hij over de wijsgeerige problemen nadenkt. Integendeel. De Godsopenbaring in de Heilige Schrift zal ook op het steile pad van het denken hem tot een licht zijn, en het geloof in Christus opent hem principieel de gelegenheid de dingen zoo te zien, als ze in de werkelijkheid zijn, en het gebeuren te beoordeelen naar de maatstaven, die, omdat ze van God zijn, een absoluut karakter hebben.

De voornaamste wetenschap, die tot de filosofie behoort, is de metafysica, de wetenschap van de bovenzinlijke dingen. Zij heeft tot object de alleralgemeenste principia, de hoofdbegrippen van de wetenschap in het algemeen. In de metafysica ontmoeten we ontische principia; er wordt onderzoek gedaan naar het wezen van het zijn, substantie, ruimte, tijd, enz. De genetische principia, die betrekking hebben op begrippen als worden, oorzakelijkheid, doelmatigheid zijn eveneens van het hoogste belang.

Voorts behooren tot de filosofie de wetenschappen die tot object hebben de principia, welke voorwerp van onderzoek zijn in normatieve wetenschappen als logica, ethica en aesthetica.

Ten derde hooren tot de filosofie de zoogenaamde vakfilosofieën, welke de principia der bizondere wetenschappen tot object hebben. Iedere wetenschap heeft een eigen filosofie. In de theologische faculteit treffen we aan de godsdienstwijsbegeerte; in de juridische faculteit de rechtsfilosofie; in de literarische faculteit de taalfilosofie, de geschiedenisfilosofie, de paedagogiek; in de natuurkundige faculteit de natuurfilosofie, de filosofie van de wiskunde, de filosofische psychologie. Er zijn nog veel meer vakfilosofieën. Zoodra een nieuwe wetenschap is ontstaan, moet de filosofie zich van hare grondslagen rekenschap geven.

Van de beoefening der filosofie kan de Christen zich niet ontslagen rekenen. De ijdele filosofie moet hij bestrijden. De arbeid van de Christelijke filosofie is niet ijdel, omdat zij onderzoekt de laatste gronden en diepste oorzaken. Wie zich bij het licht van Gods bizondere openbaring tot dit moeizame werk zet, vindt den laatsten verklaringsgrond der dingen in den levenden God, dien hij in Christus als zijn Vader heeft leeren kennen.