Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Overpriesters

betekenis & definitie

worden in het Nieuwe Testament telkens vermeld; het Grieksch heeft hiervoor hetzelfde woord, dat de Statenvertaling soms door hoogepriester vertaalt. Met den hoogepriester is de regeerende en fungeerende hoogepriester bedoeld; de overpriesters zijn zij, die als hoogepriester waren opgetreden, doch ook wanneer zij van hun functie waren ontheven, hun titel bleven behouden.

In den tijd der Chasmoneeën was het hoogepriesterschap nog erfelijk en een waardigheid, die men levenslang bekleedde. Doch in den tijd der Herodessen en onder de Romeinen werden de hoogepriesters willekeurig aangesteld en van hun ambt ontzet.

Niettemin, al was het in geringer mate dan in de voorafgaande perioden, bleef ook tijdens de Herodessen en onder Romeinsche opperheerschappij de macht en invloed der overpriesters onder het Joodsche volk zeer groot. In het Sanhedrin vormden zij de machtigste partij; veelal behoorden zij tot de Sadduceën.

In den tijd van Herodes den Groote (37—4 v. Chr.) tot den Joodschen oorlog (67 n. Chr.) zijn er 28 fungeerende hoogepriesters geweest, die hier niet allen behoeven te worden opgesomd.

De meest bekenden, en ook in het Nieuwe Testament vermelden zijn Annas en Kajafas.

Annas of Ananos, zoon van Sethi, werd door Quirinius aangesteld als hoogepriester, 4/3 v. Chr., en door diens opvolger Valerius Gratus 15/16 n. Chr. uit zijn ambt ontzet. Annas heeft dus langer dan één zijner ambtgenooten uit den Herodiaanschen tijd zijn ambt bekleed. Twee van zijn zoons, Eleazar en Jonathan, waren na hem hoogepriester, aangesteld respectievelijk door Valerius Gratus, 16/17 n. Chr., en door Vitellius in 36/37 n. Chr.

Bovendien was Kajafas de schoonzoon van Annas. Zoo is het begrijpelijk, dat hij een man was van machtigen invloed, ook in het Sanhedrin, en is de vermelding van zijn naam door Lukas in zijn evangelie (3 : 2) en in Handel. 4 : 6 licht te verklaren.

Evenzoo is het duidelijk, waarom Jezus na zijn gevangenneming, hoewel Kajafas fungeerend hoogepriester was, voor Annas werd geleid (Joh. 18 : 13v.v.).

Kajafas werd door Valerius Gratus aangesteld omstreeks 18—23 n. Chr.; hij werd door Vitellius afgezet bij diens eerste bezoek aan Jeruzalem, 36 n. Chr.

Kajafas is eigenlijk slechts een bijnaam van dezen hoogepriester, wiens naam Jozef was.

Velen dezer overpriesters hadden, ook al waren zij niet meer in functie, een positie van invloed en beteekenis.

De laatste der hoogepriesters was Fannias of Finasos, een man van geringe afkomst, die tijdens den Joodschen oorlog door het volk werd aangesteld, 67/68 n. Chr.

Bij Flavius Josephus en in het Nieuwe Testament worden somtijds ook overpriesters vermeld, die niet tot de 28 in deze periode fungeerende hoogepriesters hebben behoord, bijv. Johannes en Alexander (Hand. 4 : 6) en Skeuas (Statenvertaling: Sceva), (19:14). Dit moet hieruit verklaard worden, dat de enkele families, die waardig geacht werden dat uit haar leden de hoogepriester werd benoemd, zeer in aanzien waren, een buitengemeen bevoorrechte positie innamen, en zoo op hen de naam „overpriester” overging, ook al bekleedden zij nimmer he ambt van hoogepriester.

< >