Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Noodlot

betekenis & definitie

(Latijn: fatum, het gesprokene, godsspraak, noodlot, van fari, spreken; Grieksch: sL/j,agfisvrjy fioiga, het toebedeelde lot, noodlot) beteekent het heidensch beginsel van een ongekende, onafwendbare macht, die het heelal beheerscht. Bij Homerus is de moira (noodlot) een hoogere, duistere, blinde macht, waarvan zelfs de góden afhankelijk zijn.

F. Lübkers’ Classisch Woordenboek, art.

Moira.Bij de Stoïcijnen in de 3e eeuw vóór Chr., komt de noodlotsleer voor als wijsgeerig fatalisme. Zij vereenzelvigen god en de wereld in pantheïstisch materialistischen zin n.l. dat god in de wereld opgaat. Het gansche heelal is gedetermineerd (bepaald) door een blinde, duistere, willooze en onredelijke macht, die met de wereld samenvalt en alles met blinde noodzakelijkheid bepaalt. Tegen den ijzeren wil van het noodlot baat geen verzet. Hij, die er mee in overeenstemming leeft, er zich gelaten aan onderwerpt en van alle affecten zich tracht vrij te maken, is alleen gelukkig. Dr.

T. Hoekstra, Geschiedenis der Philosophie I blz. 158 v.v. Ook Spinoza in de 17e eeuw is wijsgeerig fatalist, maar omgekeerd, in pantheïstisch idealistischen zin n.l. dat de wereld in god opgaat. Hij gaat uit van één grondbeginsel, dat als een axioma voor hem vaststaat n.l. de substantie (zelfstandigheid); en die is bij hem god, die maakt het wezen aller dingen uit, en vereenigt al het zijnde in zich. God en wereld zijn een en hetzelfde. De vele schepselen zijn niet anders dan zoovele verschijningen (modi) der ééne substantie. En al het gebeuren wordt ook bij hem beheerscht door een blinde noodlotsmacht, die met de wereld samenvalt.

Bij het Mohammedanisme, dat in de 7e eeuw na Chr. van uit Arabië in het Oosten tot heerschappij kwam, treffen wij diezelfde noodlotsleer aan op religieus terrein. Wel belijdt het Mohammedanisme een persoonlijk god: „er is geen god dan Allah en Mohammed is zijn profeet”, die met bewustzijn en wil de wereld regeert. Wel was het de bedoeling van Mohammed de Arabische stammen van het polytheïsme (veelgodendom) tot het monotheïsme (geloof in één god) op te heffen. En toch ligt er in het Mohammedaansche godsbegrip een noodlotsgedachte, want de souvereiniteit gods is niets dan „de souvereiniteit van een Oostersch despoot, die naar zijn grillen de wereld regeert; Gods wil is een blinde alogische wil, een blinde kracht, zuivere willekeur. De almacht Gods is onbeperkt; God kan alles wat Hij wil en kan ook alles willen; God kan het goede kwaad noemen en het kwade goed; de gerechtigheid en de heiligheid Gods worden op den achtergrond gedrongen.” Dr F. L.

Bakker, De verhouding tusschen de almacht Gods en de zedelijke verantwoordelijkheid van den mensch in den Islam”, blz. 192. Ook het materialistisch monisme van Ernst Haeckel, en het deterministisch monisme van Scholten zijn van deze noodlotsgedachte doortrokken.

De noodlotsleer is met het Christelijk Godsbegrip en met heel de Christelijke wereldbeschouwing in lijnrechten strijd. Wij geloovenin den eenigen, waarachtigen God, die naar zijn liefderijken en almachtigen wil alles met wijsheid regeert, terwijl volgens de noodlotsleer alle dingen door een blinde en duistere macht worden beheerscht. Voorts gelooven wij met Paulus, dat God ons uitverkoren heeft in Christus, opdat wij zouden heilig, en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde, terwijl het fatalisme de dood is voor de religie, omdat de mensch gedrongen wordt te handelen zooals hij doet. Zie artt. Fatalisme en Fatum in Christelijke Encyclopaedie II blz. 150. Dr.

H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek 2II blz. 644—645. Dr. K. Dijk, Om ’t eeuwig Welbehagen, blz. 421 v.v. Dr.

W. Geesink, Van ’sHeeren Ordinantiën2 I blz. 108 v.v.