Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Nederland

betekenis & definitie

De Fransche geleerde Ernest Renan heeft indertijd de vraag beantwoord: „Wat maakt eigenlijk eene natie ?” Het antwoord kwam in hoofdzaak hierop neer: het waarlijk constitueerende element eener natie, dat is noch ras noch huidskleur, noch taal noch godsdienst, noch natuurlijke grens, het is: „le désir d’être ensemble” — het verlangen samen te zijn. En de Duitsche geograaf Alfred Kirchhoff heeft indertijd geschreven : „Eine Nation ist niemals etwas rein physisch Gegebenes, sondern stets etwas im Laufe der Geschichte Gewordenes.

Gleich werden ist das Ziel, Gleichsein nicht der Anfang”. Zeker passen die woorden voor Nederland.

Want de eenheid, die voor ons gevoel thans het woord Nederland uitdrukt, is van jongen datum. In de Middeleeuwen voerden de graven van Holland een formeelen oorlog met de heeren van Arkel; en de bisschoppen van Utrecht hadden het te kwaad met Amersfoort „dat kamp vol stieren”.

Eerst met onzen vrijheidsoorlog vormt zich het staatkundige Nederland, dat duidelijk de signatuur toont van zijn ontstaan: het bestond uit Holland en een aantal gewesten die, ofschoon door gelijke verlangens gedreven, tamelijk schoorvoetend traden in een verbond, dat de Nederlandsche staat zou moeten worden. Hoewel in de Republiek de Vereenigde Nederlanden uitmiddelpuntige krachten werken, is de Republiek de grondslag van Nederland als staatkundige eenheid.

Maar feitelijk is de nationale gedachte pas sterk beginnen te leven na de beproevingen van de Fransche Revolutie toen ze haar verwezenlijking vond in het Koninkrijk der Nederlanden. En de grondslag werd gelegd in den vrijheidsoorlog, inden kamp om vrijheid van godsdienst.Zoo zien wij dat Nederland een begrip is, waarin de geschiedkundige factoren veel sterker zijn dan de aardrijkskundige. Toch is het geografische element van gewicht, met name door de ligging en den bouw van Nederland.

De ligging, aan den mond van ver bevaarbare rivieren, tusschen belangrijke staten als Engeland en Duitschland is voor het vaderland bijzonder gunstig.

Wat den bouw betreft kunnen wij in Nederland vier soorten landschappen onderscheiden.

1. Zuid-Limburg.
2. Het deel van Nederland, dat vrij is gebleven van ijsbedekking.
3. De glaciale landschappen.
4. Jong Nederland, het alluviale land.
1. Zuid-Limburg is feitelijk, wat den ondergrond betreft, de voortzetting van het Leisteenplateau van den Rijn. Het is het land van de oudere gronden: in den bodem wordt hier de steenkool gevonden, waardoor de mijnbouw mogelijk is. Jonger dan dit carboon zijn de kalkgronden, die met name in den St. Pietersberg aan den dagzoom te zien zijn. Behalve deze kent Zuid-Limburg ook de tertiaire gronden, waarin de bruinkolen worden gedolven. Al deze oudere gronden vormen een zwakgolvend heuvelland, dat op vele plaatsen bedekt is met de merkwaardige en vruchtbare Limburgsche klei.
2. Het deel van Nederland, dat niet door het ijs is bedekt, omvat Noord-Limburg en Noord-Brabant. Volgens de aardrijkskundigen is dit zandland opgebouwd uit het zand en grint, dat de groote rivieren meevoerden.
3. De glaciale landschappen van Nederland zijn de gebieden, waar zand met grint en keileem elkaar afwisselen. Zij komen voor in het Oosten van Nederland tot aan den Rijn. Volgens de geologen heeft het landijs in den diluvialen tijd, van het Noorden komende, tot aan den Rijn al het land bedekt. De leem- en keienmassa aan de onderzijde werd neergelegd en vormde het keileem; toen het ijs smolt spoelden smeltwateren groote massa’s land over de velden (dat is dan het heidezand). Deze landschappen zijn geaccidenteerd. Want het landijs stuikte de aardlagen op en overdekte deze ruggen met het materiaal van den gletscher. Zoo ontstonden de stuwwallen als de Hondsrug of de Lemelerberg. In Drenthe is dit zoogenaamde Scandinavische diiuvium aan de oppervlakte vrij zuiver. Ten Zuiden van de Overijselsche Vecht is het gemeleerd met de daar reeds aanwezige gronden ; vandaar de naam Gemengd Diluvium, zooals wij dat bijvoorbeeld kennen op de Veluwe.
4. Het Jonge Nederland, het alluviale Nederland is het echt Hollandsche landschap. Het zijn de vlakke velden van veen en klei, het land van het water en de prachtige luchten. De grondsoorten, die aan de oppervlakte overheerschen, klei en veen, zijn betrekkelijk jong. Het is ook het land, waar de Nederlandsche energie het kloekst naar voren kwam; de strijd tegen het water heeft de volkskracht gestaald; de polders en droogmakerijen zijn een duidelijk bewijs van Hollandsche taaie volhouding. Misschien heeft deze strijd tegen het water ook medegewerkt aan den practischen zin der Hollanders. Zij zijn, om met Hooft te spreken „zachtgangers in den aart, en gewoon hunne zaken met dubbele zorg te belegghen”. Sommigen hebben zelfs den vrijheidszin ermee in verband gebracht, waarvan Hooft zegt: „Hoewel dit volk zich anders uit der maate veel laat verghen, staat te weeten, dat aan zijn geduld, eyndlijk te berst getreeden, met het roeren der vrijheit geen houden meer oft heelen is; zulx het nocht overmaght, nocht eenigherlei hachlykheit aanziende, door vlam en door spietsen streeft; en de gebooghe moedt, ontslippende ten laatste den dwinger, hem met des te wakkerder slagh voor de scheenen springt”.

Het zijn deze vier landschappen:

1° ZuidLimburg;
2° de zandlandschappen van Noord-Brabant en Noord-Limburg;
3° de glaciale landschappen in het Oosten;
4° Jong-Nederland van veen en klei

die tezamen vormen, wat wij noemen in den goeden naam Nederland.