Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mysticisme

betekenis & definitie

Onder het Mysticisme verstaan wij die richting, die de mystiek des harten, den verborgen omgang met God, de subjectieve ervaring van Zijn gemeenschap zoo éénzijdig drijft, en dit innerlijk leven in die mate losmaakt van de objectieve factoren, dat het vervloeit en geheel onzuiver wordt. Dit Mysticisme komt in de kerkgeschiedenis gedurig voor.

Reeds in de eerste eeuwen treffen wij het aan bij de Montanisten, in de Oostersche kerk, bij de Priscellianen en Paulicianen ; in de Middeneeuwen ontwikkelt het zich zeer sterk na den bloeitijd van de gezonde mystiek van Bernard van Clairveaux in de Duitsche speculatieve mystiek van Eccard, Tauler, Suzo e.a. Het vindt ten tijde van de Reformatie steun bij de Wederdoopers, en tracht in de Christelijke kerk telkens de gezonde mystiek te verdringen.

In ons vaderland leeft het op o.a. in het Labadisme, en in de achttiende eeuw in het Nederlandsche piëtisme, dat zijn tolken vindt in mannen als Van der Groe, Eswyler, Verschuir, Groenewegen en vooral Schortinghuis met zijn vijf dierbare nieten (ik wil, kan, weet, heb en deug niet). Het mysticisme komt ten onzent nog voor in die streken, waar de valsche lijdelijkheid de overhand heeft, het Labadisme sterk is en een piëtistische vroomheid de harten beerscht.

Dit mysticisme kenmerkt zich allereerst door een pantheïstische trek, omdat het de gemeenschap tusschen God en Zijn kind zoo sterk drijft en in die mate verinnigt, dat het den mensch in God laat opgaan en de grenzen verflauwt. In de geschriften van de mystieken leest men uitdrukkingen als : „verzinken voor God” ; „verdwijnen in God” ; „niet meer zijn in God” ; „een opgaan in God”, en dit verdwijnen wordt dan ook ten leste zoover gedreven, tot er metterdaad niets meer in den mensch overblijft, dat aansprakelijk is voor zonde en schuld.

Maar zoo valt alle besef van verantwoordelijkheid en alle begrip van toerekenbaarheid. Het is dan ook geen wonder, dat in de kringen van het mysticisme het antinomianisme welig tiert, en vooral de vleeschelijke zonden eerder vergoelijkt dan streng bestraft worden.

In de tweede plaats is het kenmerk van het mysticisme het subjectivisme, wijl men het zwaartepunt van het objectieve werk Gods buiten ons, de verwerving van de zaligheid, verlegt in het subjectieve ; niet de zekere Christus maar de zekere Christen is de grond, waarop men steunt. In deze lijn stelt men het Woord Gods achter het innerlijk getuigenis des Geestes; maakt men de ervaring los van de Schrift; dwepen velen met het „innerlijk licht”, en is het tenslotte niet de openbaring Gods, die beslist, maar wat wij in onze harten bevinden.

Hieruit vloeit ook voort de verkeerde opvatting van het geloof en van de zekerheid des geloofs.

Met geloof laat men opgaan in vertrouwen, en van de verzekerdheid blijf weinig over, omdat men alles wil langs een bepaalden, langen weg van veel „gestalten” en veel „ervaringen”.

Ten derde lijdt het mystisme ook aan het euvel van individualisme. Voor de kerk als kerk des Heeren en gemeente van Christus gevoelt men weinig.

Men wil liever, een ecclesiola in ecclesia, een kerkje in de kerk. Men bemint de conventikels of gezelschappen.

Men scheidt zich gemakkelijk van de kerk af, wanneer er conflicten komen. Voor ambtelijke bediening ontbreekt de noodige achting, en zoo is er in het mysticisme ook een schromelijke miskenning van het Verbond der genade en van de Tafel des Heeren.

Dit alles heeft voor de opvoeding der kinderen de meest droeve gevolgen, en men ziet dan ook in deze kringen, dat tal van jongeren verwaarloosd worden en afdwalen. En eindelijk is ook het spiritualisme een kenmerk van het mysticisme.

Men gaat uit van een dualisme tusschen natuur en genade; tusschen stof en geest, en het stoffelijke en natuurlijke wordt minderwaardig geacht. Men vervult wel zijn levenstaak en is voor het dagelijksch brood en voor de aardsche goederen niet koud, maar men beschouwt de aardsche taak niet als een goddelijke roeping, en van een Christelijken plicht in het publieke leven wil men feitelijk niet weten.

Men is voor publieke Christelijke actie niet warm, en, al zijn sommigen overgegaan tot een politieke partij, het principe, dat hen drijft, is niet zoozeer het besef van de goddelijke roeping tegenover het staatkundig leven, maar alleen de noodzakelijkheid om tegen, wat zij als het booze zien, te getuigen.

De lijdelijkheid gaat er nimmer uit.

Dit mysticisme is niet naar de Heilige Schrift. Zij spreekt wel van de gemeenschap maar ook van den afstand tusschen God en Zijn kind.

Zij handhaaft naast het subjectieve het objectieve, en bindt de werking des Geestes in ons aan Zijn Woord. Zij legt den nadruk op de vastigheid van het verbond der genade, en prent ons telkens de eenheid in tusschen het sociale en individueele, tusschen de gemeenschap en den enkeling, tusschen de kerk en haar leden, en zij doet ons ten leste ook het stoffelijke waardeeren als een schepsel Gods.

Tegenover het mysticisme staat de zuivere, ware mystiek, die, omdat ze is gemeenschap met God, ons de dingen toont in hun juiste verhoudingen.