Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Moed

betekenis & definitie

Gemoedsgesteldheid, waarbij men voorziene hinderpalen en gevaren met vaardige bereidheid rustig te gemoet treedt, vertrouwende op een goeden uitslag. „De wil schaft niet enkel de daad, de moed stelt tot hand’len in staat” (Goethe). De Schrift vermaant telkens de rechtvaardigen, d. i. die in rechte wegen wandelen, overeenkomstig Gods Woord: „Weegt sterk en hebt goeden moed” (Deut. 31:6, vgl.

Spreuken 28 : 1). Dit is geen steunen op eigen kracht, maar is vrucht van het door het geloof ootmoedig aangrijpen van de mogendheid en trouw des Heeren.

Paulus bij de Drie Tabernen de broeders ziende, „dankte God en greep moed” (Handel. 28 : 15). Dankbaarheid voor in het verledene geschonken zegeningen is een bron van nieuwen moed.

Wijl de geloovige steeds rijke dankenstof heeft, kan hij altijd goeden moed hebben (2 Corinthe 5: 6 en 8). Omdat hij in zijn weg ’s Heeren Woord en belofte aan zijn zijde heeft, mag hij op Gods hulp en bescherming rekenen, d. i. goeden moed hebben.

Zonder het geloof is moed blinde durf of roekelooze waaghalzerij.