Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kerkformatie

betekenis & definitie

heeft plaats wanneer de geloovigen in stad of dorp als een zichtbare kerk openbaar optreden. Deze kerkformatie begon eerst in het Nieuwe Testament, toen Jezus een schare van volgelingen rondom zich heen vergaderde, en deze Zijn gemeente noemde (Matth. 16 : 18; 18 : 17); en toen Hij op den Pinksterdag in den Heiligen Geest aan Zijn pasvergaderde kerk een eigen levensbeginsel schonk, dat haar losmaakte van Israëls nationaal bestaan, van priester en wet, van tempel en altaar, en als een eigen godsdienstige vergadering zelfstandigheid gaf.

In de apostolische kerk te Jeruzalem, te Antiochië, verder in Klein-Azië en in Europa, was de formatie nog in wording en dus nog onvolkomen. Reeds in de Jeruzalemsche gemeente lezen wij van de bediening des Woords, der sacramenten en der gebeden (Hand. 2 : 42).

Daar gaven de apostelen leiding en werd het diakenambt ingesteld (Hand. 6 : 1—7). Bij de uitbreiding der kerken gingen zij van stad tot stad ouderlingen stellen (Hand. 14 : 23; Tit. 1 : 5).

Een beginsel van kerkformatie was er dus wel, maar eerst door verdere ontwikkeling zouden de ledematen van het kerkelijk organisme uitgroeien. Het wezen van een kerk ligt in de uitverkorenen, die tot geloof en bekeering gekomen zijn.

Maar zoolang deze nog elk op zich zelf, ongeorganiseerd en zonder dienst des Woords leven, ontbreekt nog de vorm van een kerk. Van kerkformatie in stad of dorp kan men dan ook eerst spreken, wanneer de geloofsgemeenschap hen dringt om vrijwillig in onderling verband te treden, zich onder leiding van het ambt te stellen en tot de bediening des Woords en der Sacramenten samen te komen.Wanneer nu een of andere kerkformatie onder invloed van Satan door uitwendige vervolging of door inwendige inzinking haar zuiveren vorm verliest, spreken wij van deformatie, of misvorming, verbastering, ontaarding der kerk. Deze deformatie vangt doorgaans aan bij de leden en de ambtsdragers, wanneer hun geloof begint te kwijnen en hun liefde begint te verkoelen. Het zijn de tijden van inzinking, wanneer de innerlijke gemeenschap des Heiligen Geestes wijken gaat. Dan is de deformatie reeds voltrokken, al wordt dat later eerst openbaar. Zulk een innerlijke ontwrichting ontneemt eenerzijds het rechte zondebesef en anderzijds den moed om ze openlijk af te keuren en door de tucht te straffen. De werking van het geloofsvermogen om de zonde te straffen ontbreekt.

De zonde treedt al driester op, tast al verder niet alleen de voornaamste leden, maar ook de ambtsdragers aan, vervalscht de leer en dienst der kerk, keert het geloof in twijfel en valsche bekommernis om, ontneemt aan den eeredienst zijn eenvoudig, geestelijk karakter en wrikt eindelijk het samenstel der kerkregeering los. Het duidelijkst blijkt dit uit de deformatie (misvorming) der Roomsche kerk, die in haar belijdenis afweek van de zuiverheid der Schrift en in Joodsch-Farizeeuwsche en Pelagiaansche dwalingen verviel; in haar kerkinrichting de hiërarchie invoerde; in haar eeredienst het heidensche element van den beeldendienst en de aanroeping der heiligen opnam; haar ambtsdragers of clerusop Oudtestamentische wijze door een diepe klove van de leeken scheidde; in haar monnikenwezen het ascetisme huldigde; en in haar Evangelieprediking de zaligheid der zielen door den aflaathandel in gevaar bracht.

Zulk een deformatie maakt dan reformatie (hervorming) d. i. terugkeer naar den grondvorm der kerk, zooals die in het Woord Gods is gegeven, dringend noodig. De reformatie in de zestiende eeuw toont dat duidelijk. Zij was wat haar aard aangaat terugkeer naar Gods Woord. Niet de traditie naast Gods Woord, maar Gods Woord alleen werd weer bron en toetssteen van geloof en leven. Het offer van Christus werd van de mis gezuiverd en als de eenige en algenoegzame offerande beleden. De wederbarende werking des Geestes werd weer als noodzakelijk erkend; en heel het kerkelijk leven in beginsel weer naar den grondvorm van het Woord Gods ingericht.

Maar bij die reformatie in de zestiende eeuw mogen de Gereformeerde kerken niet blijven staan. Levende kerken, die zich van haar roeping bewust zijn belijden gaarne wat in de Latijnsche spreuk zoo duidelijk is uitgedrukt, „ecclesia reformata semper reformanda” d. i. een eenmaal gereformeerde kerk moet altijd door opnieuw gereformeerd worden. Zij mag nooit tevreden zijn met het resultaat, dat zij bereikte, maar moet de reformatie steeds doorzetten. Maar dan moet het er bij die reformatie om te doen zijn om de Gereformeerde beginselen nog meer en dieper te kennen en in het kerkelijk leven tot ontwikkeling en toepassing te brengen. Alleen studie van Gods Woord en de Gereformeerde beginselen kan ons daartoe brengen.

< >