Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Idealisme

betekenis & definitie

1. Beteekent in het gewone spraakgebruik een psychische dispositie, waarbij de mensch zich door de droeve sombere werkelijkheid van het heden niet laat ontmoedigen, maar haar beziet onder het fleurig en kleurig aspect van een betere toekomst, waarin de verwachtingen verwerkelijkt zullen zijn.

2. In de wijsbegeerte duidt Idealisme die richting in de kenleer aan, welke bij de verklaring van de mogelijkheid van het kennen niet uitgaat van buiten het ik op zich zelf bestaande realia, maar van de in het ik aanwezige, immanente, idealia. Het constateert, dat we buiten ons zelf niet kunnen uitgaan, dat we van niets anders zeker zijn dan van onze eigen gewaarwordingen (geluid, kleur, temperatuur, enz.) en wat we uit die gewaarwordingen opbouwen, en dat we ons bij de verklaring van ons kennen tot die immanente in het bewustzijn aanwezige acten hebben te beperken. Idealisme ontkent dus de mogelijkheid van het kennen van een buiten ons existeerend object, leert dat onze kennis zuiver immanent is en de geldigheid van onze kennis uit het menschelijk subject moet verklaard worden. De oude omschrijving van de waarheid als overeenstemming van het denken met de buiten ons existeerende werkelijkheid (veritas est adaequatio intellectus et rei) heeft hier afgedaan. Hoogstens kan men nog spreken van overeenstemming van sommige bewustzijns-inhouden met andere bewustzijnsinhouden.

Van de onderscheidene vormen, waarin het Idealisme zich in de geschiedenis der wijsbegeerte heeft vertoond, worden hier slechts een paar gereleveerd. Het meest radicale standpunt is het individualistisch Idealisme of solipsisme, dat positie neemt in het individueele subject en verder al het andere verklaart „voorstelling” te zijn. Gewoonlijk verstaat het Idealisme onder het subject, waarvoor heel de wereld „voorstelling” is, niet het individueele maar het universeele subject, het al-bewustzijn of Bewusstsein-überhaupt, niet het individueele ik maar het absolute Ik. En onder dezen zijn er dan weer die, gelijk Kant, de mogelijkheid van het reëel bestaan van een buitenwereld niet ontkennen, maar beweren dat zij onkenbaar is en we slechts met verschijningen te doen hebben, terwijl sommigen onder de Neo-Kantianen de bestaanbaarheid van een buitenwereld, van een extra-mentaal object loochenen.

Tegen dit Idealisme op kennistheoretisch gebied, hetzij in meer relatieven, hetzij in meer volstrekten vorm, zijn vele bezwaren in te brengen, waarvan enkele hier beknopt naar voren gebracht worden. Ten eerste is het Idealisme niet bij machte het ontstaan van de gewaarwordingen te verklaren. De vraag, hoe het Ik er toe komt gewaarwordingen te hebben, blijft onbeantwoord. Kant zegt, dat het subject door het Ding an sich wordt geafficeerd, maar deze verklaring zegt niets, omdat volgens hem het Ding an sich onkenbaar is en de categorie b.v. van de causaliteit niet op het Ding an sich aangewend mag worden. Verklaart men met Fichte den bewustzijns-inhoud als een product van het Ik, dan komt men in conflict met het wezen van de menschelijke natuur, die niet scheppend is en nooit bij machte voort te brengen, wat niet was. Ook blijft behalve de oorsprong, ook de veelvormigheid en veelsoortigheid der gewaarwordingen onverklaard.

Ten tweede geldt als bezwaar, dat, onderstel eens, dat wij geen kennis hadden van een buitenwereld, wij toch in elk geval wel kennis hebben van onze strevingen en emoties, die zuiver immanente acten zijn, en dus bij de kennis hiervan het oude waarheidsbegrip ten volle geldt als overeenstemming van het denken met een immanente psychische werkelijkheid. Ten derde is een onoverkomelijk bezwaar, dat, indien onze kennis zich niet betrekt op een extra-mentale werkelijkheid, ook de kennis van God van hetzelfde karakter is. God bestaat dan niet an sich buiten ons bewustzijn, maar is een creatie van het Ik. De mensch wordt schepper van God, hetgeen met de onafhankelijkheid Gods in strijd is. Ten opzichte van de relatie tot God wordt dan het Idealisme öf atheïsme of pantheisme. Of het bestaan Gods wordt geloochend öf het al-bewustzijn krijgt zelf goddelijke eigenschappen en het individueele ik wordt een bestaansvorm van het Absolute.

In beide gevallen is God van zijn eere beroofd. Ook is het Idealisme te verwerpen in den verzwakten vorm, dat alleen dat in betrekking tot God waar is, wat het „Christelijk” subject aangaande Hem ervaart. Dit is een principieele loochening van de objectieve openbaring.

< >