I. Gregorius I, de Groote neemt onder de pausen een zeer voorname plaats in.
De meeste geschiedschrijvers laten met zijn optreden als paus het begin der Middeleeuwsche kerkgeschiedenis samenvallen. Hij wordt door de Roomsch-Catholieke kerk onder de doctores ecclesiae gerekend.
Hij is een groot man geweest,1°. als mensch (vroom, weldadig, ootmoedig, verstandig);
2°. als paus heeft hij het gezag van de kerk en den pauselijken stoel zeer verhoogd;
3°. hij was een voorstander en bevorderaar van het werk der zending;
4°. hij ijverde voor een welingericht kloosterleven;
5°. hij was een beoefenaar van het kerkgezang;
6°. hij was een veel beteekenend schrijver.
Hij werd geboren uit een zeer aanzienlijk geslacht circa 540. Hij ontving een zorgvuldige opvoeding en studeerde in de rechten. Veel las hij in de kerkvaders. In 571 werd hij Romeinsch prefect. Door den dood zijns vaders erfgenaam van een groot vermogen stichtte hij de Benedictijner kloosters op Sicilië en een te Rome, waar hij zelf intrek nam. In 577 werd hij tot diaken benoemd en in 579 tot apocrivarius te Constantinopel. In 585 werd hij abt in zijn klooster en in 590 werd hij gekozen tot paus.
Hij bewees aan Italië groote diensten tegenover de Longobarden. Door zijn vriendschap met Theodelinde, de Longobarden-koningin, bewerkte hij, dat haar gemaal Agitulf de catholieke bisschoppen naar hun zetels liet terugkeeren. In 593 zag Agitulf voor een groote som gelds van de inneming van Rome af. Met den Griekschen patriarch Johannes IV stond hij op gespannen voet. Deze had zich meer dan eens den naam patriarchus universalis toegeëigend. Daartegenover noemde Gregorius zich „Servus servorum Dei” d. w. z. „dienaar der dienaren Gods”. In het Westen trachtte hij echter de metropolitanen in grooter afhankelijkheid van den Roomschen stoel te brengen.
Zijn zendingsijver strekte zich vooral uit op Corsica en onder de Angelsaksen. Hij had zijn eigen zendingsmethode, die echter de oppervlakkigheid in de hand werkte. Hij wilde zich namelijk aansluiten bij de gewoonten en zeden der Heidenen en alzoo het Christendom ingang doen vinden.
De monniken begunstigde hij zeer. Hij bracht een scheiding teweeg tusschen de monniken en de geestelijkheid. Gregorius was de beschermer der monniken. Hij predikte zelf veel. Zijn Regula pastoris bleef eeuwenlang het hoofdwerk voor den pastoralen arbeid. Voor de godsdienstoefeningen verbeterde hij het Sacramentarium van Gelasius.
Men zegt (maar dat wordt in de laatste jaren bestreden) dat hij door zijn zangkoor in de plaats van het Ambrosiaansche gezang het Gregoriaansche stelde. Hij verklaarde voor het eerst het avondmaal als een herhaling van Christus’ offer. Hij bevorderde den Heiligenen reliquieëndienst, breidde de leer van het vagevuur uit, insgelijks van de zielmissen en hij verdedigde den beeldendienst als aanschouwelijk onderricht voor de leeken. De door hem verzamelde wonderverhalen zijn uitgegeven onder den titel: Dialogorum de vita et miraculis patrum Italicorum et de aeternitate animae libri IV. Gregorius stierf 12 Maart 604.
II. Gregorius VII (1073—1085), oorspronkelijk Hildebrand, misschien de meest-beteekenende van alle pausen, was uit eenvoudige ouders te Toscane geboren.
Voor zijn optreden als paus Hij werd later kapelaan van Gregorius VI, een van de drie pausen, die door Hendrik III afgezet werden. Hildebrand begeleidde Gregorius naar Keulen, waar deze in ballingschap stierf. Na Gregorius’ dood ging Hildebrand naar het klooster te Clugny. Het is niet zeker, of hij de vereischte geloften aflegde. Onder den krachtigen paus Leo IX (1049—1054) zien we hem weder te Rome. Hij werd Leo’s rechterhand.
Diens besluiten omtrent de simonie en het coelibaat waren ongetwijfeld onder invloed van Hildebrand genomen. Ook onder de volgende pausen bleef hij grooten invloed uitoefenen: Victor II (1055—1057); Stefanus X (1057—1058) maar vooral onder Nicolaas II (1058—1061) werd Hildebrand met zijn reformatorische denkbeelden de ziel van de Roomsche curie. Hij verhief het pausdom tot vroeger ongekende glorie. Omdat hij inzag, dat hij door zijn streven te eeniger tijd in conflict zou kunnen komen met Duitschland, zocht hij de Noormannen aan zich te verbinden. Nicolaas gaf aan hun opperhoofd Robert Guiscard de heerschappij over Apulië, Calabrië en Sicilië. Op de Lateraansynode van 1059 bewerkte Hildebrand, dat de verkiezing van den paus voortaan door de Roomsche kardinalen zou geschieden.
Aan den lageren clerus en aan het volk werd het recht van acclamatie gegeven. Door deze daad was de invloed van den keizer op de verkiezing van den paus gebroken. Dat gevoelde men in Duitschland zoo goed, dat de keizerin, de vrouw van Hendrik III, die in 1056 gestorven was, een concilie van Duitsche bisschoppen bijeen liet roepen. Op dat concilie werd uitgesproken, dat Nicolaas II moest afgezet worden. Kort daarop stierf de paus. Tot opvolger werd door een zekere partij in Rome Honorius II tot paus gekozen, maar deze verkiezing was buiten de kardinalen omgegaan.
Hildebrand had vier weken vroeger door de kardinalen al een paus laten benoemen Alexander II. Toen deze stierf was het oogenblik gekomen voor Hildebrand, om den pauselijken stoel te beklimmen. Tegen hetgeen vastgesteld was, werd hij door den volkswil tot paus verheven.
Zijn optreden Nu was voor Hildebrand, die den naam van Gregorius VII ontving, de tijd aan gebroken om zijn levensideaal, dat hem altoos wenkte, te verwezenlijken. Twee dingen stonden bij hem voorop: de kerk moest eerst los worden van de wereld. En dan moest zij, losgemaakt en geheel vrij, naar haar aard en karakter de heerschappij over de wereld trachten te verkrijgen. Gregorius, de man met den ijzervasten wil en met het uitstekende doorzicht, de geleerde en tevens onbesproken man, die in zich vereenigde de gaven van den monnik, den kerkvorst en den diplomaat, had het tot zijn levenstaak gesteld om deze twee doeleinden te bereiken. Om de kerk vrij te maken van de macht der wereld, wilde hij dat zij afstand zou doen van al de rijkdommen, rechten, vorstendommen en heerlijkheden, haar door den staat gegeven. Wanneer zij daar afstand van deed, kon zij ook eischen, dat de investituur door leeken verdween en de treurige simonie een einde nam.
Maar dan moesten ook de dienaren der kerk afstand doen van de wereld door een priester co elibaat te aanvaarden. De grondgedachte van het monnikenwezen moest in de gansche kerk tot heerschappij komen. Armoede en wereldverzaking moesten betracht worden. De kerk moest hervormd worden maar in den geest van het monnikenwezen. De gedachte van Clugny moest zegevieren. Eerst dan zou de kerk in staat zijn om de heerschappij over de wereld te veroveren. Zij mocht niet bestaan bij de gratie der vorsten, de vorsten moeten integendeel regeeren bij hare gratie.
In 1073 trad Gregorius als paus op en in 1074 vernieuwde en verscherpte hij de reeds bestaande coelibaatswetten. Tot nu toe waren alleen de hoogere ambten aan het coelibaat gehouden, maar Gregorius breidde het uit tot alle ambten. Priesters, die gehuwd waren, moesten worden afgezet. De tegenstand van den lageren clerus baatte niets. De ijzeren wil van Gregorius zette zonder aanzien des persoons de uitvoering dezer besluiten door.
Een jaar daarna in 1075 sprak Gregorius zich uit over de simonie (Hand. 8 : 18). Wie zich daaraan schuldig maakte, zou met den ban gestraft worden.
Tevens sprak hij zich uit over de gebruikelijke investituur. Wie een kerkelijk ambt voortaan uit de handen van een wereldlijk persoon zou ontvangen, moest worden afgezet en de leenheer, die het waagde de investituur te doen plaats hebben, moest in den ban gedaan worden.
Zijn stelsel De grondgedachte van Gregorius’ stelsel was de herstelling van een universeele theocratie op aarde, of m. a. w. de vestiging van een kerkstaat. Van dezen kerkstaat moest de paus als plaatsbekleeder van Christus het hoofd zijn. Er mocht wel een koninklijke macht zijn, maar deze mocht zich alleen bepalen tot het wereldlijk terrein. Alle staten van Christelijken naam moesten een kerkstaat uitmaken. De vorsten moesten allen hun aanstelling ontvangen van de kerk. Alle macht ontleende de wereldlijke overheid aan de kerk, en dus aan den paus.
De paus kon deze macht aan de wereldlijke overheid ontnemen, wanneer deze van de haar verleende macht geen goed gebruik maakte. In zulk een geval behoefden de onderdanen niet langer gehoorzaamheid aan de overheid te bewijzen. Om dit alles duidelijk te maken gebruikte Gregorius het beeld van de zon en de maan. Het pausdom was de zon, het koningschap de maan, en gelijk de maan haar licht en warmte ontvangt van de zon, alzoo ontvangt het koningschap alles van het pausdom.
Dit stelsel was bij Gregorius de vrucht van heilige overtuiging. Toch kan niet ontkend, dat zijn sterke en on verzettelijke wil hem vaak tot heerschzucht drong, al is het waar, dat hij nooit voor eigen belangen streed. Zijn ideaal was de glorie van de Roomsch-Catholieke kerk. De staat aan de kerk onderworpen. De middelen, welke hij bezigde, om dit doel te bereiken, waren niet altoos onverdacht zuiver. Toch mag men hem den lof niet onthouden, door L. v. Ranke hem toegekend, dat hij op het gebied van de kerkregeering de grootste man uit het tijdperk der Middeleeuwen geweest is.
Pauselijke en wereldlijke macht Met een stelsel als dat van Gregorius moest het tot een strijd komen met de wereldlijke macht. Aan het hof van Hendrik IV (1056—1106) maakte men zich op erge wijze schuldig aan simonie. De paus deed vijf raadslieden van Hendrik in den ban. Hendrik ontsloeg die raadslieden voorloopig, maar herstelde ze later weer. De paus riep Hendrik ter verantwoording. Op Nieuwjaarsdag van het jaar 1076 verscheen te Goslar een pauselijk gezantschap, dat Hendrik met den ban dreigde, als hij de raadslieden niet afzette.
Hendriks toorn ontbrandde. Hij reisde naar Worms en liet op een synode (1076) den paus afzetten. Nu sprak Gregorius den ban over Hendrik uit. Dat maakte diepen indruk door geheel Duitschland. Vorsten en volken gevoelden den ernst ervan. Het woord van Gregorius was als een woord Gods.
De vorsten kwamen te Tribur te zamen. Men besloot den paus uit te noodigen naar Augsburg te komen om over de zaak van Hendrik te oordeelen. Gelukte het dezen niet, om van den ban bevrijd te worden, dan zou men een anderen koning kiezen. Het verzoek van Hendrik om absolutie van Rome uit wees de paus af. De paus maakte zich gereed naar Augsburg te gaan, maar Hendrik voorkwam dit. Voor Kerstmis verliet hij met vrouw en kind Speyer en trok onder schrikkelijke koude over den Mont-Cenis, om den paus te ontmoeten, die vertoefde te Canossa bij de markgravin Mathilde.
Daar vernederde Hendrik zich door in het boetekleed en barrevoets op het slotplein voor Gregorius te buigen (26—27 Januari 1077). Er school achter deze daad meer politiek dan de politieke paus vermoedde. Hendrik ontving absolutie. Toch kozen de vorsten Rudolf van Zwaben in zijn plaats. Hendrik was woedend. De paus moest kiezen tusschen beiden, maar hij hield zich drie jaren neutraal.
Hendrik werd bij Flarchheim door Rudolf geslagen. Nu koos de paus voor Rudolf (1080). Hendrik werd opnieuw in den ban gedaan ; maar de boeteling van Canossa was niet meer zoo gedwee als voorheen. Hij liet den paus in den ban doen te Brixen, en de Duitsche bisschoppen kozen een tegenpaus Clemens III. Rudolf werd in den slag bij Meereburg overwonnen en de zegevierende Hendrik trok over de Alpen naar Rome. In 1081 begon hij de heilige stad te belegeren.
Die belegering duurde drie jaren. Toen nam Hendrik Rome in. Hij liet zich door Clemens tot keizer kronen en hij bracht Gregorius, die zich in den Engelenburg verschanst had, geweldig in het nauw. Hendrik keerde naar Duitschland terug, omdat er weder een tegenkoning benoemd was. Intusschen bevrijdde de Noorman Robert Guiscard den paus, die naar Salerno vluchtte. Zeven maanden later (25 Mei 1085) stierf hij daar. Zijn laatste woorden waren: dilexi justitiam et odi iniquitatem, propterea morior in exitio d.w. z. ik heb de gerechtigheid liefgehad en het onrecht gehaat; daarom sterf ik in ballingschap.
III. Gregorius Illuminator, de grondlegger van het Christendom en de eerste patriarch in Armenië. Hij moet de zoon geweest zijn van den Partischen vorst Anak, die den koning Chosroë I van Armenië vermoord heeft. Hij werd geboren circa 254. Door zijn voedster naar Cesarea in Cappadocië gebracht, toen er na den dood van Chosroë een bloedbad werd aangericht. In Cesarea werd hij gedoopt en in het Christendom opgevoed.
Hij huwde met een dochter van een Armenischen vorst, bij wie hij twee zonen gewon. In 287 keerde hij naar zijn vaderland terug en won daar na veel moeite den koning Terdad (Tiridates) III voor het Christendom. De grooten des volks volgden het voorbeeld van hun koning. Ook het volk ging met het Christendom mede. De kerk ontving rijke geschenken. Gregorius zag op zijn prediking rijke vruchten.
Hij stichtte scholen en kloosters. In de scholen liet hij voornamelijk zonen en bloedverwanten van heidensche priessters in de Christelijke leer onderwijzen. In 302 werd hij door bisschop Leontus in Cesarea tot patriarch van Armenië gewijd. Hij werd uitgenoodigd tot het concilie van Nicea, maar hij zond zijn zoon Aristages, aan wien hij ook tegen het einde zijns levens (circa 330) zijn ambt overdroeg. Toen trok hij zich terug in de bergholen van de provincie Daranalia. Hij stierf, toen hij 80 jaar was. Het patriarchenambt bleef in zijn familie erfelijk voortbestaan.
Gregorius is de grondlegger van de litteratuur van Armenië. Van hem zijn nog overgebleven Homiliën, die in 1737 te Constantinopel gedrukt zijn.
IV. Gregorius Nazianzus, (329—390), bijgenaamd „de theoloog”, een van de drie Cappadociërs (zie art.), afkomstig uit het Cappadocische dorp Arianz. Zijn godvruchtige moeder Nonna was een middel in Gods hand tot de bekeering van zijn vader Gregorius. Later werd deze bisschop van Nazianz. Nadat Gregorius zijn studiën te Cesarea, Alexandrië en Athene voltooid had, bracht hij eenige jaren door bij Basilius in het klooster te Pontus. Toen hij daar hoorde, dat zijn vader van plan was om een Ariaansche geloofsbelijdenis te onderteekenen, snelde hij naar Nazianz en weerhield zijn vader van dwaling.
Bij die gelegenheid werd hij plotseling door zijn vader tot presbyter gewijd (361). Zulke plotselinge wijdingen kwamen destijds meer voor, vooral op aandringen van het volk.
Sinds zijn wijding tot het ambt zien we Gregorius als het ware in gedurigen strijd, of hij de eenzaamheid zou kiezen, om als een asceet te leven, dan wel of hij in het midden der kerk zou arbeiden. Deze strijd is de oorzaak geweest, dat Gregorius nooit een blijvende plaats in de kerk heeft ingenomen. Basilius gaf hem het kleine bisdom Sasima, maar dat was zulk een onaangenaam oord, dat Gregorius vluchtte naar de woestijn. Later werd hij een tijdlang helper bij zijn vader. Toen deze op hoogen leeftijd stierf (374) had hij als zijn wensch te kennen gegeven, dat Gregorius zijn opvolger zou worden. In 375 vlood deze weder naar de woestijn.
Hij mocht daar echter niet blijven. In 379 riep de kerk van Constantinopel hem als bisschop. De gemeente aldaar was door de Ariaansche twisten zeer klein geworden. Gregorius predikte in een kapel, welke hij Anastacia noemde. Theodosius I riep hem in 380 om als patriarch te Constantinopel op te treden. Daar werd hij benoemd tot voorzitter van het tweede oecumenische concilie (381).
Door de ijverzucht van zijn vijanden deed hij van zijn arbeid afstand. Hij verliet Constantinopel en bleef nog vele jaren bisschop te Nazianz.
Deze merkwaardige man, die zijn gansche leven op twee gedachten hinkte, afzondering in de eenzaamheid of werkzaamheid in de kerk, heeft vele geschriften nagelaten, voornamelijk redevoeringen, onder welke die over de godheid van den Logos een eereplaats bekleeden.
V. Gregorius van Nyssa, vriend van Gregorius Nazianzus en jongeren broeder van Basilius, ook een van de drie groote Cappadociërs, een man met veel kennis en begaafd met groote scherpzinnigheid. Slechts korten tijd was hij rhetor. Toen brak hij met de wereld en trok hij zich als asceet in de eenzaamheid terug. Hij was gehuwd, maar hij prees nochtans den ongehuwden staat aan. In 372 werd hij door zijn broeder Basilius tot bisschop van Nyssa geroepen. In 376 werd hem door den haat der Arianen zijn bisdom ontnomen, maar na den dood van keizer Valens kreeg hij het onder Gratianus terug. De dood van zijn zuster Makrina maakte een diepen indruk op hem. Onder zijn geschriften vindt men een samenspraak met Makrina over dood en opstanding. Hij woonde het oecumenische concilie te Constantinopel bij (381). Daar werd hij als een der pilaren der rechtzinnigheid beschouwd. Vandaar dat hij daar genoemd werd pater patrum, d. i. vader der vaderen. Men droeg hem vanwege het concilie zelfs op, om in Palestina, waar groote verdeeldheden heerschten, de rust te herstellen, maar dit gelukte hem niet. Hij keerde in Cappadocië terug met de klacht, dat „in Jeruzalem menschen woonden, die tegen hun broeders een haat openbaarden, dien men slechts jegens den duivel en de zonde hebben mag.” Hij stierf circa 395. Verschillende geschriften liet hij na, o. a. Strijdschriften tegen Eunomius en Appollinaris, voorts een Leerboek van het Christelijk geloof. Hij leefde onder den invloed van zijn voortreffelijken broeder Basilius, maar men bemerkt bij hem ook den invloed van Origenes, want hij leerde evenals deze de wederherstelling aller dingen. Deze meening beredeneerde hij aldus: „het goede is het alleen-zijnde, het kwade is negatief, d. w. z. het niet-zijnde moet ten laatste verdwijnen. Gelijk alles van God uitgaat, zoo moet ten laatste ook alles tot God wederkeeren”.
VI. Gregorius van Tours (Gregorius Florentius), geboren circa 540 in Anvergne. In 573 werd hij bisschop van Tours, gestorven 594. Deze man heeft groote beteekenis gehad voor de door Hieronymus en anderen verzamelde HeiligenBiografie (Hagiologie) of legendenverzameling. Ook had hij groote beteekenis als chronist van de Frankische kerk in het tijdperk derMerovingers. Hij behoorde onder de vooraanstaande godgeleerden. Lezenswaardig is nog altoos zijn: Historia ecclesiastica Francorum, 10 boeken, tot het jaar 591 reikende.
VII. Gregorius van Utrecht, leerling van Bonifatius, geboren circa 707, afstammeling uit het Merovingisch geslacht. Hij ontmoette in 722 in het klooster Pfalzel bij Trier Bonifatius. Opzijn aanhoudend en dringend verzoek nam Bonifatius hem mede op zijn reizen. In de laatste jaren van Bonifatius’ leven treffen we hem aan als presbyter in Utrecht. Na den dood van Bonifatius werd hij door paus Stefanus III benoemd tot missionaris onder de Friezen.
Hij werkte met veel zegen, vooral door de school, aan welker hoofd hij te Utrecht stond. Den bisschopsstoel te Utrecht, die door den marteldood van Goban leeg geworden was, wilde hij niet beklimmen. Hij bleef een eenvoudig priester en liet de bisschoppelijke zaken door een chon-bisschop Aluberdt behandelen. Deze had in 767 de wijding tot bisschop te York ontvangen. Gregorius stierf in 775, nadat hij reeds drie jaren door een aanval van beroerte lam was geworden.