Men begroef zijn dooden niet in een graf om ze dan met aarde te bedekken, maar veeleer werden ze bijgezet in een grafkamer, die gesloten werd met een grooten platten steen, opdat de jakhalzen de doode lichamen niet zouden schenden. De vermogende families hadden veelal haar erfbegraafplaats (Gen. 23), die soms gelegen was in den tuin van het eigen huis (1 Kon. 2 : 34).
Het werd een verdienstelijk werk geacht iemand die onbegraven was blijven liggen bij te zétten in een graf (1 Kon. 13 : 29). Er werd grooten prijs op gesteld, en het was een smaad indien dit niet geschiedde (1 Kon. 13 : 22), met zijn vaderen in een zelfde graf te worden begraven.
De uitdrukking „en werd begraven met zijn vaderen” is haast stereotiep. De graven van de koningen van Juda waren op den Sion (Ez. 43 : 4); hoewel zij tot op den dag van heden nog niet zijn ontdekt.
De begraafplaatsen werden bij voorkeur gezocht in de talrijke spelonken van het kalkgebergte in het heilige land. Waren hier en daar zulke spelonken niet aanwezig, dan werden ze in de rotsen uitgehouwen.
Gemeenlijk gaf een portaal toegang tot een soort van hal, van waaruit toegangen werden aangebracht naar de onderscheiden grafkamers, die vaak in grooten getale naast en achter elkander waren gebouwd. In deze grafkamers konden dan vier verschillende soorten van graven worden gemaakt.
Een eerste soort was het graf dat in den bodem was uitgehouwen en bedekt werd met een platten steen, potgraf; dan de schuifgraven, die ongeveer twee meter lang, een halve meter breed en hoog waren; het lichaam van den doode werd in zulk een graf, dat als het ware een gang vormde, geschoven. Dan hieuw men nog langs den rotswand een soort van banken uit, waarop de doode gelegd werd; een bankgraf wordt zulk een graf genoemd en eindelijk treft men nog troggraven aan, een soort van nissen, gelijk ook in de catacomben te Rome gevonden worden, die eene ruimte hebben, welke juist toelaat daarin den doode te leggen.
Slechts voor armen en reizenden waren openbare begraafplaatsen gemaakt (2 Kon. 23 : 6; Matth. 27 : 7).
Opdat men zich niet zou verontreinigen door in aanraking te komen met een graf (Num. 19 : 16) werden in den lateren tijd tegen het Paaschfeest de graven wit gemaakt (Matth. 23 : 27).
Soms bouwde men grafmonumenten. Rondom Jeruzalem wemelt het van zulke gedenkteekenen, doch men weet niet uit welken tijd die dateeren.
De zoogenaamde koningsgraven ten Noorden van Jeruzalem gelegen, dateeren uit de eerste eeuw van onze jaartelling.In deze graven zijn prachtige sarcofagen gevonden, waarvan de zijden met mooi lofwerk zijn versierd. Reeds Jacob heeft een gedenkteeken opgericht boven Rachels graf (Gen. 35 :20). Ook was er een grafteeken op het graf van den man Gods, die uit Juda was gekomen en had geprofeteerd tegen het altaar te Bethel (2 Kon. 23 : 17). Het eerste boek der Maccabeën beschrijft het wit marmeren graf van dit heldengeslacht opgericht te Modin.