Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Engeland

betekenis & definitie

Den naam van hem, die het eerst de beginselen van het Christendom in Engeland bekend maakte, kennen we niet. Maar vast staat dat er vóór 206 n.

Chr. Christenen in Brittannie waren, gelijk blijkt uit een passage voorkomende in Tertullianus’ werk Adv.

Judaeos, geschreven pl.m. 206. Het kan er gekomen zijn o.m. door Romeinsche Christen-soldaten.

Spoedig werden aangesteld bisschoppen (één in iedere gemeente), ouderlingen en diakenen. Men kende en gebruikte de Apostolische Geloofsbelijdenis.

Reeds op het concilie van Arles 314 verschenen drie Engelsche bisschoppen. Het boek van Hilarius van Poitiers de Synodis, o.m. aan de Engelsche bisschoppen opgedragen, werd in Engeland veel gelezen en oefende invloed uit.

Toen de ketterij van Pelagius — zelf een Brit van afkomst — in zijn vaderland begon ingang te vinden, zond de paus tot tweemalen toe (429 en 449) afgezanten die er tegen getuigden, en met vrucht. In heel het land werden in de 5e eeuw kerken gevonden; het Christendom was overal doorgedrongen.

Een der pauselijke afgezanten, bisschop Germanus, schijnt in Brittannie het monnikendom te hebben bekend gemaakt: hij deed er een klooster bouwen en gaf zoo den stoot tot een nieuwe openbaring van religieus leven.Met de komst van den abt Augustinus, den afgezant van Paus Gregorius I, die in 597 in Engeland landde, ontstaat er een strijd en een gedurende eenigen tijd naast elkander bestaan van de oud-Britsche en de Engelsch-Roomsche kerk; een strijd die eindigde met de overwinning van de laatste. De oud-Britsche kerk onderscheidde zich door een andere berekening van het Paaschfeest, een andere tonsuur, eenige andere kerkelijke gebruiken en ceremoniën en vooral door de weigering, om zich te onderwerpen aan de Roomsche hiërarchie. De strijd werd beslecht in 664 op de bijeenkomst (synode) te Whitby (Strenaeshalch), waar met name de welsprekende Wilfrid de schaal ten gunste van het Anglo-Romanisme deed overslaan.

Vele mannen van naam kent de Anglo-Romaansche kerk de eerstvolgende eeuwen niet; slechts een Dunstan, aartsbisschop van Canterbury, die een strengeren kloosterregel invoerde en tegen misstanden optrad, moge worden genoemd. Maar overigens was er tot de 11de eeuw veel inzinking en afval. Instorting van nieuwe levenskracht was dringend noodig. Willem de Veroveraar vond in Lanfranc den man dien hij tot reformeering der kerk noodig had (✝ 1089); in 1070 werd hij tot aartsbisschop van Canterbury gewijd. Hij bevorderde het naleven van strenge zeden; ging tegen de huwelijken van geestelijken te keer; stelde in de kloosters abten aan die de kloosterregels met nauwgezetheid handhaafden, en zocht nauwer aansluiting bij Rome. Uiterlijk kwam er bloei door den bouw van vele nieuwe kerken en kloosters, evenzeer door de ontwikkeling van kunst en wetenschap.

Onder Anselmus van Canterbury, zijn opvolger, ontstond strijd met de vorsten, in welken de kerk de zegepraal wegdroeg. In 1128 kwamen de Cistersiensermonniken naar Engeland, die zich groote verdiensten verwierven door het verheffen van het geestelijk peil des volks en door hun bemoeiingen met landbouw en veeteelt. Hendrik II, uit het geslacht Plantagenet, beproefde den staat het gezag over de kerk te doen herwinnen. Daartoe maakte hij Thomas Becket tot aartsbisschop van Canterbury en daarmede tot primaat der Engelsche kerk. In 1164 vaardigde de koning de antiroomsche kerkwet van Clarendon uit, o.m. met het verbod om zich bij geschil op Rome te beroepen. Becket herriep zijn bezwering dezer wet, vluchtte naar Frankrijk, mocht weldra terugkeeren maar werd verraderlijk vermoord en nu als martelaar en heilige vereerd.

Hendrik werd gedwongen boete te doen; de kerk won er door in aanzien en macht en onafhankelijkheid. De strijd tusschen koning Jan en Paus Innocentiuslil liep gunstig voor Rome af; de afgedwongen Magna Charta van 1215 beperkte de rechten der vorsten en gaf èn volk èn kerk meerdere vrijheden.

Onder Eduard I (1272—1307) was er een voortdurende strijd tusschen paus en koning; de bul Clericis Laicos van 1296, waarbij den geestelijken verboden werd den leeken belasting te betalen en! den leeken om ze van geestelijken te vorderen, die loyale onderwerping aan den paus èn aan den koning voor de geestelijken onvereenigbare zaken deed zijn, werd door den koning beantwoord met een wet die de geestelijkheid buiten de wet en buiten alle bescherming der wet plaatste. Dit brak den tegenstand. Verdere pogingen des pausen deden bij koning en parlement den afkeer van de pauselijke aanmatigingen slechts toenemen.

In de 14e eeuw was de religie in Engeland in kwijnenden staat. De Avignonsche Ballingschap der pausen (1308—1378) verminderde natuurlijk zeer den invloed van het pausdom, met name in Engeland, daar immers voor dit land juist in 1337 de honderdjarige oorlog met Frankrijk begon. Een pausdom geheel onder invloed van den vijand moest in Engeland in dezen tijd wel zeer veel van zijn macht inboeten. Evenzeer waren de gevolgen van den Zwarten Dood, die Europa in 1348 en 1349 geeselde, funest voor het gezag der geestelijkheid; één derde a de helft van de bevolking werd ten grave gebracht; schrikkelijke gapingen bracht de gevreesde ziekte aan in de gelederen van geestelijken en monniken; gapingen die of niet of op zeer onvoldoende wijze, met sterke daling van het peil, werden aangevuld. Hoe langer hoe meer groeide het verzet tegen den paus, tegen wien in 1352 en 1353 hem in zijn macht beperkende wetten werden aangenomen, en tegen de leidende personen onder de Engelsche hooge geestelijkheid. Allerlei spotverzen, tegen hen gericht, dateeren uit dien tijd.

En de oppositie bereikte haar toppunt in den arbeid van John Wyclif. Tot zijn dood in 1384 streed deze „morgenster der kerkhervorming” tegen de aanmatigingen van den pauselijken stoel en tegen afwijkingen van de leer des Evangelies. Voor hem was de Heilige Schrift de hoogste autoriteit op het gebied der waarheid en noch de overlevering noch het gezag der kerk had waarde tenzij ze met die Schrift in overeenstemming waren. De Bijbel werd uit het Latijn vertaald en den leeken in handen gegeven. De enkeling mocht staan in een persoonlijke verhouding tot God; de geestelijkheid miste middelaarschap; de biecht was onnut; het pausdom enkel machtsaanmatiging; de leer der transsubstantiatie moest worden afgewezen; vele ceremoniën dienden te worden afgeschaft. Ook verklaarde hij dat de geestelijkheid zich moest houden aan het zijn zonder bezittingen; het monnikendom, dat aan zijn macht was ontzonken, achtte hij waardeloos. De paus evenwel excommuniceerde Wyclif in 1377; een synode te Londen veroordeelde zijn leer als kettersch, 1382; ook de Universiteit van Oxford verloochende hem en toen later zijn aanhangers ten vure werden verwezen, verloor de beweging haar beteekenis.

In de 15e eeuw werd de Engelsche kerk meer en meer impopulair. Er was noch religieuze ijver noch geestdrift. De vervolging der „Lollarden” kwam op haar eigen hoofd terug. De kerk had haar „leer” gered, maar de bezieling was verloren.

De Renaissance en haar dochter, het Humanisme, hebben in Engeland niet die wederopleving in het bijzonder van de cultuur der Klassieken ten gevolge gehad, die er bijv. in Italië het gevolg van is geweest; in Engeland dreven zij meer uit tot nauwgezette bestudeering van het Grieksche Nieuwe Testament en in dezen weg werd ’t godsdienstig leven er door bevorderd. Met name Thomas Wolsey, aartsbisschop van York en kanselier, stelde alle pogingen in het werk om door bestudeering der grondtalen de geestelijkheid te brengen tot beter Schriftverstand. Maar in de zaak van Anne Boleyn moest Wolsey wijken voor Cranmer, den aartsbisschop van Canterbury; daarmee had tevens de eerzuchtige en willekeurig-handelende Hendrik VIII gepoogd den paus ter zijde te schuiven ten bate van zichzelven. Hij liet toch, ondanks ’s pausen onwil om hem daartoe behulpzaam te zijn, zijn huwelijk met Katharina van Arragon voor nietig verklaren, scheidde van haar en huwde Anna. Hierdoor ontstond zijn persoonlijke breuk met Rome.

Op het vasteland brak in dezen tijd de Hervorming uit. Luther behield uit het oude datgene wat hij niet strijdig achtte met Gods Woord; Calvijn ontwierp omtrent kerk, belijdenis en godsdienst een geheel nieuw plan, overeenkomstig de lijnen die het Woord Gods voor ieder van die aangeeft, opbouwende op het fundament dat de Schrift, in de afkondiging van de heilige beginselen, legt. Het Anabaptisme ging het verst, ras ontaardend in dweepzucht en ruw geweld. Natuurlijk moesten deze schokkende gebeurtenissen ook op de Engelsche kerk en het Engelsche volk, nu pas tot nieuwe studie van den grondtekst de velen zich met nieuwen ijver hadden gezet en een conflict met den paus was uitgebroken, trouwens ook reeds krachtens heur eigen drang en geweldige beteekenis, grooten invloed uitoefenen.

Aan de publieke opinie mankeerde evenwel nog wel een en ander. Er was meer een algemeene, traditioneele vijandigheid tegen pauselijk machtsbetoon, dan een diep-innerlijk verlangen naar principiëele veranderingen. Er was actie, maar zij ging voorloopig eerst van den koning uit, van boven, niet van beneden; en deze actie droeg meer een persoonlijk en politiek dan een zuiver-religieus karakter. In dezen weg kwam het reformatorisch Parlement tusschen de jaren 1529 en 1536 er toe om door besluit na besluit eindelijk de jurisdictie van den paus over de Engelsche kerk dezen geheel te ontzeggen; daarentegen groote kerkelijke macht te leggen in ’s konings handen. De koning werd het eenige souvereine hoofd der kerk. Het Erastiaansche stelsel van kerkregeering zegevierde hier dus.

Hendrik maakte er een spoedig gebruik van, o. m. om de rijke inkomsten van vele kloosters eenvoudig aan de kroon te trekken. Inzake de leer had hij zijn rechtzinnigheid willen bewijzen door in 1521 de zeven sacramenten tegen Luther te verdedigen; zelf bleef hij bij de oude leer tot zijn dood, schoon hij de „nieuwe” leer vrijheden moest toestaan. Cranmer was reformatorisch-gezind maar vreesde alle uitersten. Hij gaf in 1536 aan de Engelsche kerk de Tien Artikelen, die onder invloed staan van de Augsburgsche Confessie. Zij handhaafden heiligenvereering en de leer van het vagevuur, maar verwerpen de transsubstantiatie en legden nadruk op het gezag der Schrift en de rechtvaardigmaking door het geloof. In 1538 kwam de overzetting-van den Bijbel gereed; een exemplaar moest aanwezig zijn in elke kerk.

Hendrik VIII, nu evenwel terugdeinzende voor de consequenties, deed een stap terug. In 1539 liet hij afkondigen de Zes Artikelen, die de oude Roomsche leer handhaafden en verzet met den dood bedreigden. Niettemin, toen de koning in 1547 stierf, kon men zeggen dat de reformatie was begonnen. De oude fundamenten waren losgewoeld en kennis der Schrift was alom verspreid. Dat er aarzeling heerschte, sproot hieruit voort, dat wel ’t pausdom was losgelaten, maar er geen eigen hervormer opstond, die met krachtige hand leiding gaf.

Evenwel, de meer bezonken reformatorische ideeën van het vasteland wonnen in de volgende jaren aan invloed. De denkbeelden van Calvijn, doordacht als zijn systeem mocht heeten, wonnen veld. De leeringen omtrent predestinatie, gezag der Schrift, beteekenis van het geloof als middel ter zaligheid en bron van heiligmaking, gaven aan het nieuwe gebouw, dat hij optrok, stevigheid en kracht, glans en schoonheid. De Tegen-Reformatie deed intusschen de Roomsche kerk opwaken uit haar slaap, wekte op uit velerhande immoraliteit en maakte haar meer ijverig en ernstig. De instelling der Inquisitie, 1542, bleek een macht tegen „ketterij” en de stichting van de orde der jesuieten, 1543, bezorgde de kerk een leger toegewijde soldaten. Het Concilie van Trente stelde de leer tot in bijzonderheden vast. Onderscheidene volken en vorsten bewezen zich aan het pausdom trouw.

De gevolgen van dit een en ander werden ook in Engeland openbaar. Onder Eduard VI (1547— 1553) gingen op allerlei wijze reformatorische wenschen in vervulling. Na revisie van het eerste (1549) werd het tweede (1552) Common Prayer Book ingevoerd, dat door de tweede Uniformiteitsacte (1552, revisie 1559) geldende kracht verkreeg, met verwijdering van superstitieuze gebruiken en terugkeer tot de zuivere leer. Maar wanneer in 1553 Eduard sterft en Maria Tudor, de dochter van Catharina van Arragon, zijn opvolgster wordt, is het met voortgang der reformatie voor een tijd geheel gedaan en heerscht de contra-reformatie. De pauselijke jurisdictie wordt hersteld, Cranmer en vele anderen verbrand, het „oude” geloof zooveel mogelijk bevorderd. Evenwel had deze vervolging juist het tegengestelde gevolg van wat Maria er van verwachtte. Personen kon zij dooden, wetten kon zij uitvaardigen, maar de nieuwe denkbeelden kon zij niet uitroeien; juist integendeel, het verzet tegen deze drastische maatregelen groeide, de reformatorische gedachte werd populair, de natie, tot hiertoe vrij apathisch, begon te beven voor Roomsch-Spaansche invloeden die de brandstapels deden rooken en bewonderde een geloof voor hetwelk martelaars met zoo standvastigen geloofsmoed konden sterven.

Aan Maria’s bloedige regeering komt een spoedig einde (1558) en Elisabeth, die haar opvolgt (1558—1603), was reeds als dochter van Anna Boleyn verplicht niet-Roomsch te zijn, daar het omhelzen van het Roomsche geloof zou hebben meegebracht de erkenning van de onwettigheid harer geboorte en de loochening van haar recht op den troon. Zij erfde haars vaders staatsmanswijsheid en haar moeders ijdelheid. Zij zocht alle uitersten te vermijden en de kerk van Engeland een vorm te geven die de groote meerderheid der bevolking bevredigen kon. Onder haar regeering schreed de Engelsche kerk een middenweg in tusschen Roomsch-Catholicisme en het vastelands-Protestantisme. Wat de kerkinrichting aangaat: de vorst werd het hoofd der kerk (1559, acte van suprematie). Wat de leer betreft: in 1563 werden vastgesteld de 39 artikelen, die immer zijn gebleven het symbool waarin het geloof der Anglicaansche kerk lag uitgedrukt. Deze kerk kenmerkt zich van nu voortaan door drie dingen: vooreerst een belijdenis die in het wezen der zaak Gereformeerd, maar niet streng-Calvinistisch is; ten andere een eeredienst die op zeer vele punten met die belijdenis niet strookt en ’t Catholisme dicht nadert; ten slotte een bestuursvorm die noch Gereformeerd noch Luthersch is: het bisschoppelijke stelsel.

De Puriteinen bleven in de kerk maar stelden tegenover al wat in haar eeredienst en kerkinrichting naar het Catholicisme riekte, een zeer eenvoudigen eeredienst en een zeer gestrenge kerkelijke tucht.

Nochtans, wanneer Elisabeth sterft heeft zij de Anglicaansche kerk door de hdér regeering kenmerkende moeilijkheden heengevoerd en de grondslagen gelegd voor de latere ontwikkeling.

In de 17e eeuw moest de Engelsche kerk de groeiende oppositie verduren van de uitersten links en de uitersten rechts, terwijl intusschen de Engelsche natie, wier Protestantsch bewustzijn groeide, meer en meer sympathie ging aan den dag leggen voor het in gevaar verkeerend vastelands-Protestantisme. De vrijheidszin, als karaktertrek het Engelsche volk zoo eigen, trad in dezen tijd op tegen de bisschoppen die in het kerkelijke en de Stuarts die in het staatkundige die vrijheid te zeer poogden aan banden te leggen; het Puritanisme won veld. Van Jacobus I verwachtten eerst èn de Roomschen èn de Puriteinen veel; gevolg van de Conferentie te Hampton Court was o.m.: een nieuwe vertaling van den Bijbel, in 1611 als Authorized Version verschenen, die grooten invloed heeft gehad op de wereld der gedachten èn der literatuur. Door Jacobus’ houding tegenover den in Duitschland uitgebroken dertigjarigen oorlog verwijderde hij het Puritanisme al verder van zich. Maar onder de regeering van Karel I (1625—1649) stegen de moeilijkheden ten top. De strijd dien Karel en zijn aartsbisschop Laud voerden voor het Anglicanisme tegen het Puritanisme eindigde met de overwinning, óók op staatkundig terrein, van het laatste.

In 1649 beklom Karel I het schavot. Vijf jaren lang was Engeland nu een republiek onder een streng dictator; ’t presbyterianisme had den boventoon maar het independentisme bloeide welig op. Evenwel, met Cromwells dood was ook zijn arbeid ten einde; de restauratie vond plaats in 1660 en op de impopulariteit van kroon en kerk volgde een periode van geestdrift voor beide. Na jaren van vernedering volgden jaren van verhooging. Niettemin bleef de strijd tusschen Anglicanisme en Puritanisme, zij het in omgekeerde machtsverhoudingen. Ook kwam er een nieuw gevaar in de opleving van hetRoomschCatholicisme in Frankrijk onder Lodewijk XIV.

Karel II was in zijn hart het Catholicisme toegedaan en in het geheim met Lodewijk in bond. Schrik doortrilde heel Engeland. Allerlei maatregelen werden genomen en in 1662 kwam de Act of Uniformity tot stand die het gebruik van het Prayer Book gelastte in heel ’t land en de onderteekening der 39 Artikelen eischte van heel de geestelijkheid. Nu verlieten alle „geestelijken” die zich hieraan niet konden onderwerpen, de kerk. Voortaan heeten Non-conformisten allen die deze Act of Uniformity weigeren te gehooorzamen (de naam het eerst in de Five Mile Act van 1665). Tegen hen trad de regeering eerst streng op.

Maar de kerk had spoedig wel wat anders te doen. Eerst had Karel II in het geheim met Lodewijk zich verbonden om, zoo mogelijk, het Roomsch-Catholicisme in de Engelsche kerk te herstellen. Maar het lekte uit en heel Engeland kwam in beweging. Karel stierf in 1685; ’t gevaar werd onder Jacobus II nog grooter. Lodewijk herriep het Edict van Nantes, Jacobus beproefde het Roomsche geloof in te voeren in zijn land. Strijd volgde; in 1689 beklommen Willem en Marie den troon.

Alle actie was tot nog toe door reactie gevolgd. Men poogde nu om de kerk van Engeland en de Dissenters in de rechte verhouding tot elkander te stellen. Willem voor zich wilde Kerk en Belijdenis wel zoo hervormen dat er plaats kwam voor de Dissenters ; daar dit op verzet stuitte sloeg hij den weg in van tolerantie.

In de kerk kwam in de 18e eeuw het Latitudinarisme meer en meer tot invloed. Het breed-Christelijke werd gezocht. De redelijkheid van het Christendom werd betoogd. Men verhief zich niet ver boven de natuurlijke religie. De warmte des geloofs ontbrak. De Deïsten bestreden de openbaringsgedachte.

De godheid van Christus werd ontkend. John Locke had reeds in 1695 geschreven zijn The Reasonableness of Christianity. De Ariaan Clarke publiceerde in 1712 zijn Scripture Doctrine of the Trinity. Waterland verdedigde het orthodox gevoelen. Uit dezen strijd vloeide voort: verzet tegen de onderteekening der artikelen. Een verzoek in 1772 gedaan om de verplichte onderteekening af te schaffen, werd evenwel door het Parlement van de hand gewezen.

Nochtans had de kerk haar invloed op de massa des volks verloren. Er was geen bezieling meer.

Mede hieruit is te verklaren het ontstaan en de opkomst en de bloei van het Methodisme. Zijn stichter en vader was John Wesley (1703— 1791). Hij predikte onverdroten. Hij stelde den ernst des geloofs en der bekeering en der „second change” — het plotselinge grijpen der „Christelijke volmaaktheid”, wederom met de hand des geloofs. Hij schreef evenzeer veel tractaten en brieven en oefende grooten persoonlijken invloed uit op de duizenden. Zelf hield Wesley aan de kerk vast; het Methodisme werd echter spoedig tot een secte; het kenmerkt zich o. m. door een zeer ver doorgevoerd individualisme; de bekeering der ziel is hoofdzaak; het educatief element ontbreekt al te zeer.

Een vrucht van het Methodisme is in de 20e eeuw The Salvation Army, het Leger des Heils. Meer uitwendig beschouwd is in de 18e eeuw een merkwaardig feit, dat in 1707 door de Unie-acte Schotland met Engeland tot één koninkrijk, Groot-Brittannië, vereenigd werd. In Schotland werd voortaan de Presbyteriaansche kerk Staatskerk; de Anglicaansche werd daar geduld. Daarmee hield de Anglicaansche kerk op de het geheele eilandenrijk omvattende Staatskerk te zijn.

Na 1789 zag men in Engeland een geestelijke opwaking (Ch. Simeon, J. Newton, J. Venne.a.). Robert Raikes werd de oprichter der Zondagsscholen. De invloed van het Methodisme verdiepte ook het religieuze leven binnen de kerk.

Dit opwakende religieuze leven werd gekenmerkt door zucht tot individualisme en zin voor filantropie. In 1823 gaf de staat den Non-conformisten, in 1829 den Roomsch-Catholieken gelijke burgerlijke rechten als den leden der kerk van Engeland. De beweging van Pusey en Newman (Oxford-beweging) waarbij het ging om de vraag of de kerk steunde op den staat of op goddelijke basis (het bisschoppelijk gezag door God ingesteld) werd door hun Tracts for the times onder het volk gebracht. Vandaar de naam: Tractarianisme. Zij beweerden vast te houden aan het Protestantisme, maar helden hoe langer hoe meer over tot het Catholicisme. De tractaten verschenen 1833—1841.

Er rees sterk verzet. Newman ging tot de Roomsche kerk over. Pusey bleef in de kerk. Onder invloed van het tractarianisme won het ritualisme aan invloed: ontwikkeling van liturgie in Roomschen geest (beelden, crusifixen, wijwater enz., aanroeping van Maria en de heiligen).

In de 19e eeuw kwam de kerk hoe langer hoe meer in aanraking met de nieuwe sociale problemen. Het „stille” werk ten goede van sociale nooden verricht, bleef meer plaatselijk beperkt. Op het gebied der opvoeding behield de kerk haar eigen scholen, waar ook de leer der kerk werd onderwezen, naast de Board School (sinds 1870) waarin geen leerstellig onderricht was toegestaan. Toen in 1891 het onderwijs in dë eerste beginselen werd vrijgemaakt, bleken er veel meer kinderen op Church Schools dan op de Board Schools te gaan. Ook op het Middelbaar onderwijs heeft de kerk, door de personen van vele leeraren, invloed. Vele Theological Colleges zijn in het land verrezen.

Voorts is het aantal der bisschopszetels aanmerkelijk uitgebreid. Verlies leed de kerk evenwel toen in 1869 de Iersche tak van de kerk werd losgemaakt. De kerk kon nu te meer geen landskerk meer heeten, vooral ook omdat in Engeland zelf slechts ruim de helft der inwoners tot The Established Church of England behooren.

Op het gebied der leer kwamen moeilijkheden zoowel door de publicaties van natuurkundige zijde (Darwin met zijn Evolutie-theorie; 1859 Origin of Species) als door die van theologische zijde, met name op het gebied der Schriftcritiek (1862, bisschop Colenso van Natal: The Pentateuch and the book of Joshua critically examined); op beiderlei gebied zijn schier tallooze publicaties gevolgd.

Naar buiten kwam er een ontzaglijke uitbreiding ; in de dominions en koloniën werden zeer vele nieuwe bisdommen gecreëerd. De zending werd met grooten ijver ter hand genomen (sinds 1795: het algemeen Londensche Zendelinggenootschap, door vele anderen gevolgd). Het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap (sinds 1804) zorgt voor de verspreiding van den Bijbel, in bijna alle bekende talen vertaald, over de geheele wereld.

Wat de partijen in de Staatskerk aangaat, de hoog-kerkelijke richting, tot welke de meer aanzienlijken in groote massa behooren, handhaaft zooveel mogelijk het nauw verband tusschen kerk en staat, de oude leer en de oude instellingen en gebruiken, maar met, op vele punten, overhelling tot leervoorstellingen en gebruiken der Roomsch-Catholieken. De laag-kerkelijke richting ijvert tegen het verband tusschen kerk en staat, zoekt nauwer aansluiting bij de Dissenters, dringt aan op godsdienstig leven en Christelijke liefde, werpt zich meer op de practijk en arbeidt krachtig in evangelisatie en zending. Terwijl de breed-kerkelijke richting, niet zoozeer een partij vormende, maar toch vele aanhangers tellende, met name ook onder de geestelijken, kerk en theologie wil opbouwen op die breede basis die overeenstemt met den rationalistischén geest der eeuw.

De Dissenters wonnen in tal en macht.

Zöckler geeft in zijn artikel England in P. R. E.3 deze statistische opgave dat in het midden der vorige eeuw de verhoudingen aldus waren: in ’t aartsbisdom Canterbury, van de Staatskerk tot de Dissenters: 54 : 46; in ’t aartsbisdom York: 44 : 56; en dat nog in 1896 omstreeks de helft der bevolking behoorde tot de Staatskerk en de andere helft tot de denominaties.

Van deze denominaties is er niet één zoo uitgegroeid als die der Methodisten; nog weer onderscheiden in meerdere takken (Wesleyanen, Calvinistische Methodisten enz.), allen tezamen met 1172.000 leden in de volle rechten (1895).

Daarna komen de Congregationalisten met 405.000 leden; de Baptisten met 350.000 leden (1897); en de kleinere gemeenschappen als die van de Presbyteriaansche kerk in Engeland; de Kwakers; de Unitariërs.

De Roomsch-Catholieke kerk telde in het laatst der vorige eeuw in Engeland ongeveer anderhalf millioen leden, verzorgd door één aartsbisschop en veertien bisschoppen; kloosters van allerlei naam en orde zijn over het geheele land verspreid. In 1875 werd in Kensington een Roomsch-Catholieke Universiteit gesticht.

Voorts wonen in Engeland een honderd duizend Israëlieten, waarvan het grootste deel in Londen; terwijl ook de Mohammedanen en Boeddhisten er belijders tellen. Overeenkomstig den geest der eeuw stijgt ook hier het aantal dergenen die tot geen kerkgenootschap wenschen te behooren.