Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

El, Elohim

betekenis & definitie

zijn twee soortnamen, in het Oude Testament gebruikt als benoemingsmiddelen van God. Van deze komt Elohim 2570 maal voor, zijn enkelvoud Elóah 57 maal, terwijl El 226 maal voorkomt en zijn meervoud Elim 9 maal.

Elohim dient soms ter aanduiding van de heidensche goden (b.v. Ex. 9 : 1 ; 12 : 12; 20 : 3) of van godenbeelden (b.v. Ex. 20 : 23). Meestal wordt het echter gebruikt ter aanduiding van een enkelen god (of godenbeeld, b.v. Ex. 32:1), hetzij deze een heidensche god zij (b.v. 1 Sam. 5 : 7) of godin (b.v. 1 Kon. 11 : 5) dan wel de God van Israël. In het laatste geval wordt het — dikwijls van het lidwoord voorzien: ha-elohim, vgl. in het Nieuwe Testament ho-thēós, de (ware) God — dan een soort eigennaam naast Jhvh.

Iets dergelijks geldt van El en zijn meervoud Elim. El vinden we hoofdzakelijk in de Psalmen en Job en voorts bijna alleen in poëtische stukken of in verheven proza. Zijn meervoud Elim wordt slechts gebruikt ter aanduiding van heidensche goden (b.v. Ex. 15 : 11), het enkelvoud El òf van een heidensch god (b.v. Ps. 44: 21) òf van Israëls God. Soms vinden we het met het lidwoord (hā-ēl) en wordt dan evenals ha-elohim gebruikt in den zin van „den waren God” (b.v.

Gen. 46 : 3). Vaak wordt er een nadere bepaling aan toegevoegd: „levende God”, „allerhoogste God”, „God almachtig”, „eeuwige God”. Ook vinden we dat El herhaaldelijk in eigennamen, waar het identisch is met Ja of Jo (uit Jhvh): Elchanan (naast Jochanan), Elnathan (naast Jonathan), Eljakim (naast Jojakim) enz.

De taalkundige verhouding van El, Elóah en Elohim schijnt deze te zijn, dat El en Elohim twee vormingen zijn van eenzelfden stam en Elohim het meervoud van Elóah.

El is de algemeene Semitische benaming voor God. Elóah vinden we bij de Arameërs en Arabieren terug. Welke zijde van het Goddelijke wezen hierin naar voren treedt, is niet duidelijk. Sommigen vatten El op als „de sterke, machtige”, anderen als „de voorste”, „de aanvoerder” of als „het doelwit”, dengene tot wien men zich wendt. Daarnaast zou Elohim het Goddelijke wezen zien als „voorwerp van vrees”. Maar dat wordt door vele bezwaren gedrukt.

Beide namen zijn een samenvatting van alles, wat het religieuse bewustzijn als hoogere macht vereert. Vandaar dat zoowel Israël als de andere volken zich hiervan bedienen konden.

Dat Elohim in Ex. 21 : 6, 22 : 7 v. rechters zou beteekenen (Staten-Vertaling) berust op een vergissing. Hier is sprake van een publiek-rechterlijke handeling, te verrichten ten overstaan van den meest onwraakbaren getuige: God zelf. In 1 Sam. 2 : 25 is sprake van God als hoogste rechterlijke instantie. In Ex. 15:11, Ps. 82:1,6, 86 : 8, 97 : 7, 9 zijn goden bedoeld, gelijk Staten-Vertaling voor Ex. 15 : 11 en Ps. 86 : 8 erkent.

< >