De gave voor dit offer werd, gelijk dit ook het geval was met die voor het spijsoffer waarmede het steeds was samengevoegd, aan het plantenrijk ontleend. Zij bestond in wijn en olie (Num. 15:5v.v.).
De wet schrijft niet met even zooveel woorden voor, hoe het drankoffer moest worden gebracht; doch het werd ongetwijfeld uitgegoten aan den voet van het altaar (Jesus Sirach 50:16). Het ritueel was daarbij zeker zeer eenvoudig; het bedoelde den offeraar in de goedgunstige herinnering van God te brengen; het was een gave waardoor de mensch zijn onderworpenheid en gebondenheid aan den Heere vertolkte en zijn dagelijksch brood heiligde.