Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Deugd

betekenis & definitie

Het werkwoord deugen, drukt uit: geschikt zijn voor het doel, waartoe iets bestemd is. Zoo is deugd de hoedanigheid van een ding, waardoor het goed is, bruikbaar voor zijn bestemming.

Reeds Aristoteles heeft in dit algemeene begrip van deugd onderscheidingen aangebracht. Hij kent fysische deugden, dat zijn de eigenschappen, die vanzelf werken, waartoe men geen bijzondere moeite behoeft te doen.

Daarnaast staan de dianoetische of verstandsdeugden b.v. de scherpzinnigheid. Maar de eigenlijke deugden, d. w. z. de deugden, waaraan vrijwel uitsluitend gedacht wordt, als het woord deugd wordt gebruikt, zijn de ethische of wilsdeugden.

De deugd is een habitus, een blijvende eigenschap van den wil. De deugd is niet een aangeboren vermogen, waarvoor we niet geprezen of gelaakt kunnen worden, maar de voortdurende vaardigheid en gemakkelijkheid om het goede te willen.

Bij de deugd is redelijk overleg in het spel, wie een deugd bezit, wil haar in praktijk brengen en doet dat, zoovaak het noodig is. De deugd wordt door oefening verkregen.

We spreken van verschillende deugden, naar gelang van hetgeen, waarop de deugd zich richt. De deugd kan zich richten op God, de religieuze deugd, of op de menschen, de sociale deugd.Het is eigenaardig, dat bij Grieken en Romeinen het woord voor deugd ook moed, dapperheid, mannelijkheid beteekenen kan. Dat was voor hen de deugd, die boven andere stond. In de Heilige Schrift komt het woord deugd weinig voor: Fil. 4 : 8 en 2 Petr. 1 : 3 en 5. Bij ons heeft het woord deugd een kwaden klank gekregen. Dit is te danken aan het moralisme uit het laatst der 18e eeuw, dat de zedelijkheid losmaakte van de religie, in het beoefenen en betrachten van de deugd het hoogste zag, doch meende, dat de mensch van zich zelf tot die deugd kon komen. In onze Psalmberijming vinden we de sporen van dezen gedachtengang, vgl.

Ps. 1 : 3, 4; 10 : 1; 14 : 3; 15 : 2; 18 : 7 enz. enz. Het is te betreuren, dat door misbruik ook het gebruik van het woord heeft opgehouden. Want bij den Christen kan, gelijk de Schrift trouwens in de opgegeven plaatsen doet zien, metterdaad van deugd worden gesproken. Wie in nieuwigheid des levens wandelt, nadat hij door Gods Geest werd wedergeboren en tot bekeering kwam, die kan door Gods genade weer deugden bezitten. De oefening in de Godzaligheid brengt den geloovige onder den zegen des Heeren weer tot het bezit van duurzame, goede eigenschappen, ook al is het, dat de volkomenheid niet zal worden bereikt en onze beste werken op aarde met zonde blijven bevlekt. Alle deugden komen op uit één bron: liefde tot God en den naaste, worden bezeten en beoefend in het geloof en staan alzoo met elkander in den nauwsten samenhang, ja ze vormen een eenheid.

De Roomsche theologie onderscheidt de vier cardinale natuurlijke deugden, nl. de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid, de sterkte, de matigheid en de drie theologische bovennatuurlijke: geloof, hoop en liefde. Deze onderscheiding sluit aan bij de bovengenoemde van Aristoteles. Men vindt deze zeven deugden vaak als vrouwspersonen met verschillende emblemen afgebeeld.

We spreken ook van deugden Gods. Omdat bij God alleen goede eigenschappen voorkomen, verdient het aanbeveling zulks te doen. Ook daarin gaat de Schrift ons voor, 1 Petr. 2 : 9. Zie voor deugden Gods: Eigenschappen Gods.