werd den 9den September 1769 te ’s Gravenhage geboren, studeerde aan de Universiteit te Leiden en promoveerde aldaar den 22sten Juni 1793 tot doctor in de rechtswetenschap. Hij vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad en werd er den 2den Februari 1795 benoemd tot gemeentesecretaris, op welke benoeming weldra die tot advocaat-fiscaal en substituut-procureur-generaal bij het Hof volgde.
In deze laatste hoedanigheid werd hij, die zelf tot de gematigde patriotten behoorde, o. m. betrokken in het proces tegen den van hoogverraad beschuldigden oranjeman Repelaer van Driel.Van procureur-generaal, waartoe van Maanen inmiddels benoemd was, werd hij in 1807 door Lodewijk Napoleon geroepen tot het ambt van minister van justitie en politie, van welke functie hij echter twee jaar later weer werd ontheven, omdat hij niet genegen was de geheime politie te organiseeren overeenkomstig de wenschen des konings. Den rang en het inkomen eens ministers behield hij evenwel.
Dank zij zijn Franschgezinde sympathieën werd hij, na de inlijving van ons land bij Frankrijk in 1810, met enkele andere op den voorgrond tredende Nederlanders benoemd in den „Conseil pour les affaires de la Hollande”, die té Parijs den nieuwen toestand regelen zou. Na afloop van dezen arbeid werd hij in Den Haag eerste president van het keizerlijk gerechtshof en als zoodanig tevens het hoofd der justitiezaken, hetgeen hij gedurende de inlijvingsperiode bleef, waarna koning Willem I hem benoemde tot zijn minister van justitie.
Een poging zijnerzijds om door de invoering der Nederlandsche taal in het Zuiden de Zuidelijke gewesten nauwer met de Noordelijke te verbinden, haalde hem den haat der Belgen op den hals, als gevolg waarvan, bij het uitbreken der Belgische revolutie in Augustus 1830, zijn huis te Brussel geplunderd en in brand gestoken werd. Voorts eischte de Belgische bevolking ook zijn aftreden als minister van justitie. Door de omstandigheden daartoe min of meer genoodzaakt, werd dit ontslag hem toen door den koning gegeven, doch niet lang daarna werd hij weer in zijn ambt hersteld en bleef hij dit ook nog een tijdlang onder koning Willem II bekleeden. Eerst in 1842 ontving hij definitief eervol ontslag en werd hij benoemd tot Minister van Staat. Hij overleed den 14den Februari 1849.
De laatste jaren zijns levens heeft hij gewijd aan letterkundige, historische, wijsgeerige en theologische studiën. Na zijn dood zijn, door hem nagelaten, Gedenkschriften uitgegeven. Zijn schriftelijke nalatenschap is opgenomen in het Rijksarchief.