Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Constantijn de Groote

betekenis & definitie

Toen Constantijn in 306 Constantinus Clorus opvolgde waren er zes „Augusti”. Twee daarvan stierven. Maxentius werd in 312 door Constantijn, die een bekwaam veldheer was, verslagen.

Maximinus werd in 313 door Licinius overwonnen en in 323 zegepraalde Constantijn over Licinius, zoodat hij van dien tijd af alleenheerscher was in het machtige Romeinsche rijk.Constantijn is na zijne overwinning op Maxentius, welke hij aan den God der Christenen toeschreef, Christen geworden. Hij is niet 20 jaar voor zijn dood door paus Sylvester gedoopt, bij welke gelegenheid hij van de ziekte der melaatschheid genezen moet zijn (Decr. Gelasii; Donatio Constantini), maar volgens Eusebius (Vita Constantini) is hij kort voor zijn dood gedoopt, zonder ooit een volledige godsdienstoefening te hebben bijgewoond. Het is uiterst moeilijk over de waardij van zijn Christendom een oordeel te vellen. Hij begunstigde de Christenen, maar gevoelde ook nog voor het Heidendom. Op zijn munten stonden aan de eene zijde de letters van den naam Christus en aan de andere zijde stond het beeld van den zonnegod met het onderschrift „Sol invictus”.

Dat teekent zijn gansche bestaan. Naast vele deugden staan evenveel ondeugden van hem geboekt. Zijn wreedheid was verregaand. Het is echter duidelijk, dat Constantijn een man geweest is, die zijn tijd begreep. Hij heeft den wassenden stroom van het Christelijk geloof gezien en daarnevens de afvloeiende wateren van het Heidendom. Een voorzichtige staatkunde bracht nu mede, om zich niet tegen de kerk te verzetten.

In 311 beloofde hij reeds bescherming aan de Christenen, maar in 313 vaardigde hij met zijn medekeizers een edict uit te Milaan, waardoor de bescherming gelijkstelling werd. Voor de kerk ontstonden door Constantijns optreden geheel nieuwe toestanden. Het Christendom was staatsgodsdienst geworden en Constantijn noemde zich „bisschop voor de uitwendige belangen der kerk”. Deze groote kerstening had voordeelige gevolgen (voorspoed voor de kerk, betere positie der geestelijken, recht van asyl in de kerk, heiliging van den Zondag, betere sociale verhoudingen) maar ook nadeelige (verwereldlijking der kerk, inmenging van den staat in de kerk, bloei van de hierarchie).

In 330 verplaatste Constantijn den keizerlijken zetel naar Constantinopel, waarschijnlijk om den tegenstand, welken hij van machtige heidensche familiën ondervond. Hij stierf in 337.