werd den 12den Februari 1809 te Shrewsbury aan de Severn geboren en overleed den 19den April 1882 op zijn landgoed Down, ten Zuiden van Bromley en ongeveer vier uren ten Zuid-Oosten van Londen gelegen. Zijn geschriften over en zijn onderzoekingen omtrent het ontstaan der soorten hebben niet alleen in de wetenschappelijke wereld groot opzien verwekt, maar zijn ook, hoewel veeltijds in onvolledigen en verwrongen vorm, bij het volk bekend geworden, dat hem met den niet zeer vleienden titel van apenman bestempelt.
Even beroemd als zijn landgenoot Isaac Newton (1642—1727) zich heeft gemaakt op het gebied der anorganische natuur, even beroemd is Darwin geworden door zijn studiën betreffende de organische wezens. Misschien heeft nooit een geleerde in zulk een mate den stempel van zijn geest gedrukt op de eeuw, waarin hij leefde, als de „kluizenaar van Down” dat gedaan heeft op de negentiende eeuw.
Zijn vader, die arts was, heette Robert Waring Darwin, en zijn grootvader was de beroemde geneesheer, natuurkundige en dichter Erasmus Darwin (1731—1802), wiens hoofdwerk Zoönomia, dat van 1794—1796 verscheen en waarin reeds dezelfde onderwerpen behandeld werden als in de hoofdwerken van zijn kleinzoon, weinig de opmerkzaamheid zijner tijdgenooten trok. Op school blonk Charles Darwin, zooals hij zich in de titels zijner werken steeds noemt, in niets bizonder uit.
Van 1826 tot 1828 bezocht hij de hoogeschool te Edinburg om in de geneeskunde te studeeren, maar toen hij tweemaal in de operatiezaal was geweest, kon niemand hem bewegen er voor den derden keer heen te gaan. Zijn vader stelde hem nu voor om predikant te worden ; daarom vertrok hij naar Cambridge en beoefende daar van 1828—1831 de theologie.
Hoewel hij zich meer bezighield met jagen, met het verzamelen van kevers en met het bestudeeren van vogels dan met de godgeleerdheid, behaalde hij toch den graad van „Bachelor of Arts”. In de richting zijner studiën kwam een geheele verandering, toen een der professoren van Cambridge hem opmerkzaam maakte op een oproeping, die kapitein Fitzroy, bevelhebber van het Britsche marineschip „Beagle”, aan natuurkundigen deed om deel te nemen aan een reis, die hij moest maken naar Amerika en den Grooten Oceaan om daar opmetingen en onderzoekingen te doen.
Fitzroy beloofde met den onderzoeker, die aan den tocht wilde deelnemen, zijn eigen kajuit te deelen; salaris werd evenwel niet gegeven. De pas 22-jarige Darwin bood zich aan en bedong alleen de voorwaarde, vrije beschikking te mogen hebben over de natuurhistorische verzamelingen, die hij van plan was bijeen te brengen.
De tocht duurde van 27 December 1831 tot 22 October 1836.
Eerst werden de Kaapverdische eilanden bezocht; toen Brazilië, Argentina en Patagonië; door de straat van Magalhaes en langs de Westkust van Zuid-Amerika bereikte men Peru.
Vervolgens ging de reis over de Galapagoseilanden door den geheelen Grooten Oceaan naar Nieuw-Zeeland en Nieuw-Holland en vandaar keerde eindelijk het schip naar Engeland terug. Rijk aan kennis en ervaring en vervuld van nieuwe denkbeelden kwam Darwin thuis.
Hij had gelegenheid gehad zich tot een zelfstandig geleerde te ontwikkelen en was in zulk een hooge mate getroffen geworden door de verwantschap tusschen de hedendaagsche en de uitgestorven flora en fauna van Zuid-Amerika, dat reeds op deze reis in zijn geest de eerste kiem gewekt werd der later naar hem genoemde leer of theorie aangaande den oorsprong der soorten. Op zeer onderhoudende wijze werd de reis der „Beagle” door Darwin beschreven in zijn A naturalist’s joarnal of researches into the nataral history and geology of the countries visited by H.
M. S.
Beagle during a voyage round the world, dat in 1839 verscheen. De wetenschappelijke resultaten der expeditie werden door Darwin in vereeniging met beroemde geleerden zooals Richard Owen (1804—1892), John Gould (1804—1881), George Robert Waterhouse (1810—1888) neergelegd in een werk getiteld: Zoology of the voyage of the Beagle, 1840—1843.
Tevens gaf deze reis om de aarde Darwin aanleiding tot het schrijven van verschillende keurige verhandelingen o. a. over The structure and distribution of coral reefs, dat in 1842 het licht zag en waarin hij een volledige theorie geeft omtrent het ontstaan der koraaleilanden, die nog tegenwoordig bijna algemeen aangenomen wordt. Evenwel had de zeereis voor Darwin ook een schaduwzijde, want de vele vermoeienissen en ontberingen bezorgden hem een chronische maagkwaal, die hem zijn geheele leven veel pijn veroorzaakte en hem noodzaakte alle buitengewone inspanning te vermijden.
Daarom trok hij zich na een zesjarig verblijf in het drukke Londen, in 1842 terug uit het gewoel der wereld en vestigde zich op zijn landgoed te Down bij Beckenham in Kent, niet ver van de hoofdstad, waar hij te midden zijner familie tot aan zijn dood bleef wonen.
Aan een zeer geregelde en matige levenswijze en aan de trouwe zorgen zijner gade heeft Darwin het middellijkerwijs te danken, dat hij nog den leeftijd van 73 jaren mocht bereiken.
In 1839 was Darwin gehuwd met zijn rijke nicht Emma Wedgewood, kleindochter van Josiah Wedgewood (1730—1795), den bekenden uitvinder van het naar hem genoemde Engelsche porcelein en van een pyrometer. In Down zette hij zijn geliefkoosde studiën voort bij wijze van ontspanning; toen hij bezig was met het vraagstuk over de bestuiving der standelkruiden door insekten, kostte hem dit zoo weinig inspanning, dat hij zichzelf van luiheid beschuldigde.
Hier schreef hij ook de werken, die zijn naam vooral bekend hebben gemaakt tot ver buiten Engeland.Gelijk reeds boven is vermeld, stelde de reis der „Beagle” Darwin in de gelegenheid om de fauna en flora van Zuid-Amerika en van verschillende eilanden in den Grooten Oceaan te leeren kennen. Deze studie gaf hem aanleiding om over den oorsprong en de verandering der soorten na te denken. Reeds in 1839 had hij een verhandeling gereed getiteld Over de soort, die echter niet in druk verscheen. In 1844 had hij zooveel feiten verzameld en zooveel waarnemingen gedaan, dat het oorspronkelijke opstel geheel moest worden omgewerkt, maar nog verscheen het niet in het licht. Zoo verliepen er nog veertien jaren en misschien was de wereld ook in 1858 nog niet met het „Darwinisme” bekend geworden, indien niet de Engelschman Alfred Russell Wallace (1822—1913) daartoe onwillekeurig den stoot had gegeven. We deelen deze geschiedenis hier kortelijk mede.
Wallace, bekend door zijn geschriften over Brazilië, onze Oost, de geografische verspreiding der dieren, mimicry en spiritisme, was in 1854 naarNederlandsch Oost-Indië vertrokken en ontdekte daar het thans algemeen bekende feit, dat de fauna en flora van Sumatra, Java en Borneo en omliggende eilanden een Aziatisch karakter vertoonen, terwijl de dieren en planten der meer Oostelijk gelegen eilanden met die van Nieuw-Guinea en Nieuw-Holland overeenstemmen. Tevens kwam hij daar, wat den oorsprong en de veranderlijkheid der dier- en plantsoorten betreft, tot ongeveer dezelfde denkbeelden, die reeds bij Darwin gerijpt maar nog niet in druk verschenen waren. In 1858 zond Wallace vanuit Ternate, een onzer Molukken, aan Darwin hierover een verhandeling met verzoek ze eens in te zien en ze dan aan den geoloog Charles Lyell (1797—1875) te zenden, ten einde opgenomen te worden in een wetenschappelijk tijdschrift. Wegens de groote belangrijkheid van dit geschrift dat tot opschrift had Over de neiging der variëteit om onbepaald ver van de oorspronkelijke type af te wijken, drong ook Darwin er ten sterkste op aan, dat het zoo spoedig mogelijk mocht worden gedrukt. Lyell evenwel en de plantkundige Josef Dalton Hooker (1817— 1911), die beiden bekend waren met de onderzoekingen, welke Darwin toen reeds meer dan twintig jaren lang aangaande datzelfde onderwerp gedaan had, wisten eindelijk den laatste te bewegen ook een uittreksel uit zijn handschrift af te staan. Beide verhandelingen (van Wallace en van Darwin) werden nu den Isten Juli 1858 door Hooker en Lyell aan de Linneaansche vereeniging in Londen aangeboden.
Reeds de volgende maand verschenen zij in druk in het Journal of the Linnean society, 1858. Tevens zag toen over hetzelfde onderwerp het licht een uittreksel uit een particulieren brief van Darwin aan den plantkundige Asa Gray (1810— 1888) te Boston in Noord-Amerika, gedagteekend: Down 5 September 1857. In het volgende jaar, 24 November 1859, verscheen het hoofdwerk van Darwin The origin of species by means of natural selection or the preservation of favoured races in the struggle for life (de oorsprong der soorten door middel der natuurkeus of het in stand blijven van bevoorrechte rassen in den strijd om het leven), dat weldra de geheele wereld in verbazing en in beroering bracht. Immers tot dien tijd toe had men over ’t algemeen op het voetspoor van mannen als Karel Linnaeus (1707—1778) en Georges Cuvier (1769—1832) aan de onveranderlijkheid der soort als aan een axioma vastgehouden en nu werd niet alleen het tegendeel beweerd, maar ook getracht deze bewering met bewijzen te staven en de veranderlijkheid der soorten te verklaren. De titel van dit boek, dat reeds op den dag van het verschijnen geheel werd uitverkocht, is als het ware een kort begrip van Darwin’s leer. Echter vonden de in dit werk geuite denkbeelden veel meer weerklank in het buitenland dan in Engeland.
Het waren vooral de materialisten Ernst Haeckel (1834-1919), Karl Vogt (1817—1895) e.a., die om zeer begrijpelijke redenen het Darwinisme in Duitschland verbreidden. Darwin ging hun evenwel niet ver genoeg, wijl hij zijn theorie niet op den mensch had toegepast. Dit deed Haeckel het eerst in 1868. Inmiddels ging Darwin voort met het schrijven van een aantal grootere en kleinere werken, waarvan we slechts de voornaamste zullen opnoemen. Nadat in 1862 zijn geschriften over The various contrivances by which orchids are fertilized by tnsects (de verschillende doeltreffende manieren waarop orchideeën door insekten bevrucht worden) en over The different forms of flowers on plants of the same species (de verschillende vormen van bloemen op planten van dezelfde soort) het licht hadden gezien, verscheen in 1868 zijn boek over The variation of animals and plants under domestication (het veranderen van dieren en planten onder den invloed des menschen), dat als zijn tweede hoofdwerk kan worden beschouwd. Slechts aarzelend schijnt Darwin er toe gekomen te zijn om op het voetspoor van Haeckel ook de dierlijke afstamming van den mensch te leeren, want eerst in 1871 zag zijn derde hoofdwerk het licht onder den titel The descent of man and selection in relation to sex (de afstamming des menschen en de sexueele teeltkeus) dat echter op veel zwakker bodem staat dan de eerste twee hoofdwerken en waarmede Wallace zich niet heeft kunnen vereenigen.
Slechts 7 van de 21 hoofdstukken van dit boek zijn aan de afstamming van den mensch gewijd. Dit was het laatste geschrift van Darwin, dat zich opzettelijk en rechtstreeks met de descendentieleer bezig houdt. Reeds een jaar later verscheen wederom van Darwin’s hand een vrij omvangrijk werk, namelijk The expression of the emotions in man and animals (de uitdrukking der aandoeningen bij menschen en dieren) en in 1875 verrijkte hij de wetenschap met zijn merkwaardig boek Insectivorous plants (insektenetende planten), dat door hem in vereeniging met zijn zoon Francis Darwin (geboren 1848) geschreven werd. Het laatste werk, dat Darwin de wetenschappelijke wereld aanbood, handelt over The formation of vegetable mould through the action of worms (de vorming van teelaarde door de werkzaamheid der wormen); het verscheen in 1881. In het volgende jaar nam de dood hem weg. Zijn lijk werd den 26sten April 1882 in de Westminsterabdij te Londen bijgezet naast het stoffelijk overschot van Isaac Newton en William Herschel (1738—1822).
In hem ontviel aan de aarde een natuuronderzoeker, die met de uiterste nauwkeurigheid ook het schijnbaar geringe nauwlettend waarnam, die echter niet aan bijzaken bleef hangen, maar zich steeds inspande om steunpunten te vinden vanwaar hij het geheel kon overzien. Men heeft hem niet geheel ten onrechte den vader der moderne dier- en plantkunde genoemd en het kan inderdaad niet worden ontkend, dat zijn werken den stoot hebben gegeven tot talrijke en belangrijke onderzoekingen op het gebied der natuurlijke historie. Wanneer zijn vurigste bewonderaars hem echter den „Coppernicus der moderne biologie” noemen, dan gaan zij ongetwijfeld veel te ver. Darwin was een zeer bescheiden geleerde, die steeds geneigd was zich zelven eer op den achtergrond dan op den voorgrond te plaatsen. Honderden volzinnen in zijn werken bevatten uitdrukkingen als: „mij dunkt”, „het schijnt mij toe”, en dergelijke en bijna aan het eind van zijn Origin of species vloeien hem zelfs de woorden uit de pen: „wij weten niet eens hoe onwetend wij zijn”. Onder alle omstandigheden bleef hij een voorbeeld van nederigheid en eenvoud, van matigheid en welwillendheid.
Wanneer hij een opstel van zijn hand aan een tijdschrift aanbood, ging dit steeds vergezeld van een beleefden brief, waarin hij voor zijn artikel een plaatsje verzocht. De geschriften van anderen werden door hem steeds van de gunstigste zijde beschouwd ; de zwakke zijden liet hij gewoonlijk onbesproken en in dit opzicht ging zijn goedhartigheid wel eens al te ver. Ieder, die zich tot hem wendde, werd door hem met raad en daad bijgestaan. Aan iemand, die iets aangaande zijn levensloop van hem wenschte te vernemen, gaf hij het volgende lakonische antwoord: „ik heet Charles Darwin, ben geboren in 1809, studeerde, deed een reis om de aarde en studeer verder”. De dieren had hij lief. Toen eens zijn meening gevraagd werd over de vivisectie, antwoordde hij: „ik geef volkomen toe dat zij te rechtvaardigen is voor werkelijke onderzoekingen op het gebied der fysiologie, doch niet om een zeer te veroordeelen nieuwsgierigheid te bevredigen.
Maar over dit onderwerp wil ik geen woord verder spreken, anders kan ik van nacht niet slapen”. Toen zijn Ontstaan der soorten door vele geleerden met groote instemming werd begroet, bedankte hij hen er voor dat ze een deel van hun kostbaren tijd er aan gewijd hadden. Schilder- en beeldhouwkunst en muziek boeiden Darwin weinig. Daarentegen hadden, gelijk hij vermeldt, de toppen der Cordilleras en de wouden van Brazilië den sterksten indruk op hem gemaakt. Toen hij van iemand vernam, welke belangrijke uitkomsten de zendelingen onder de Vuurlanders hadden verkregen, zond hij met een brief vol waardeering een gift van 120 gulden. Op godsdienstig gebied was Darwin naar zijn eigen woorden een agnosticus.