Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Bed

betekenis & definitie

In den ouden, eenvoudigen tijd had men geen bed, maar men legde een mat of vel op den grond, misschien een opperkleed op een steen als hoofdkussen, gelijk Jacob (Gen. 28:11), waarin men zich wikkelde (Gen. 9 : 23), terwijl men het onderkleed aanhield, behalve bij groote warmte. Zoo iemand het soms te pand had genomen, moest het nochtans voor zonsondergang worden wedergegeven (Ex. 22:27; Deut. 24:13).

Jacob ligt (Gen. 49 : 4) op een bed, dat op een verhevenheid stond, en waartoe men door middel van een kleine trap opklom, gelijk dit nog is te zien op de muurschilderijen der Egyptische oudheden. Later had men op bedden matrassen, met wol gevuld of van geitenhaar, bovenal voor het hoofd (Ezech. 13 : 18, 20), die men met tapijten bedekte (2 Sam. 17:28).

De echtbreekster (Spr. 7 : 16) maakt hare bedstede toe met tapijtsieraad, met fijn linnen van Egypte en maakt haar leger welriekend met mirrhe, aloë en kaneel. Ten tijde van Amos werd door de aanzienlijken een overmatige weelde aan hun bedsteden besteed (Amos 6 : 4).

Bedden heeten ook de sofa’s (divans), waarop men des daags rust en aan den maaltijd aanligt (1 Sam. 28 : 23 v.; Ezech. 23 : 41). Het zijn breede, niet zeer verheven rustbanken, langs den achterwand van het vertrek, met groote, zachte kussens bedekt.

Zij werden ook vaak als slaapplaatsen gebruikt voor de mannelijke bewoners van het huis en de gasten. Een bijzonder bed voor den gast in de bovenverdieping wordt (2 Kon. 4 : 10) vermeld.

De enkele stukken, die vereischt werden voor het gemak en de bescherming in den nacht, werden bewaard op een bijzondere plaats in de kamer, en spoedig uitgelegd en weder weggenomen. Tot de eigenlijke slaapkameren der familie in het binnenste gedeelte der woning, had alleen de huisheer vrijen toegang.

Daar sliepen de huisheer en de vrouwen op bijzondere, vaak prachtig versierde, met elpenbeen ingelegde (Amos 6 : 4), draagbare (1 Sam. 19:15) divans.

Vaak werden deze omhangen met gordijnen, om beveiligd te zijn tegen het stekend en kwellend ongedierte.

Ook de kranken legde men op bijzondere draagbare bedden (Matth. 9:6; Marc. 2:4; 6 : 55; Luc. 5:18 v.; Hand. 5 : 15). Hangende bedden voor tuinwachters, gelijk zij nog uit vrees voor de wilde dieren door de reizenden worden gebruikt, worden (Jes. 24 : 20) vermeld.