De kampioen van het Piëtisme, de man met het wereldoverwinnend geloof, dat in de liefde werkende was, werd op 22 Maart 1663 in Lübeck geboren. Hij was de zoon van een aanzienlijk rechtsgeleerde, die zijn zoon een godvruchtige opvoeding gaf en hem voor de studie der godgeleerdheid bestemde.
Op 16-jarigen leeftijd was hij al student in Erfurt, kort daarop in Kiel, waar Kortholt, een vriend van Spener, veel invloed op hem uitoefende. Hij studeerde voorts Hebreeuwsch onder Ezra Edzardi te Hamburg en zette zich in 1685 als theologisch docent in Leipzig neder.
Hier stichtte hij met enkele vrienden het Collegium Philobiblicum, dat ten doel had den Bijbel te verklaren. In 1687 reisde hij naar Lüneburg en bezocht den als exegeet beroemden Superintendent Sandhagen.
Daar vond zijn bekeering plaats. Hij leerde nu, dat „een geloof als een mosterdzaad meer waard was dan honderd zakken geleerdheid”.
Eenigen tijd vertoefde hij nog in Hamburg en toen vertrok hij naar Dresden, waar hij Spener ontmoette, in wiens vriendschap hij zich spoedig verheugen mocht. In 1688 keerde hij naar Leipzig terug en begon weder zijn voorlezingen te houden, die grooten opgang maakten.
Met zijn vrienden Schade en Anton riep hij door het Collegium biblicum een beteekenisvolle beweging in het leven. Spoedig werd hij om zijn arbeid aangevallen o. a. door J.
B.
Carpzovius.
In 1690 nam hij een roeping aan tot predikant te Erfurt. Daar hield hij weder drukbezochte lezingen.
In 1691 werd hij door de tegenwerking zijner vijanden als onruststoker uit de stad gewezen. Op den weg van Erfurt naar Gotha dichtte hij het bekende lied: Gottlob, ein Schrit zur Ewigkeit.
Door bemiddeling van Spener, die intusschen naar Berlijn gekomen was en daar zeer veel invloed uitoefende, werd hij predikant te Glaucha. Tevens werd hij professor in de Grieksche en Hebreeuwsche taal aan de pas gestichte universiteit te Halle.
Hier arbeidde hij van 1692—1727. Hij bracht Speners Pia desideria, in zoover deze het academisch onderricht betroffen, in practijk.
Met Breithaupt, Anton, Lange e. a. werkte hij samen, om de Heilige Schrift als het eenige principium voor de kennis der waarheid te doen kennen aan de studenten. Francke’s voorlezingen golden voornamelijk de exegese der Heilige Schrift.
In 1702 stichtte hij het Collegium orientale. Hij las ook wel over homiletische, paranetische en pastorale onderwerpen, zelfs over casuistiek.
Zijn grooten invloed dankte hij vooral aan de manier van voordragen, waardoor ieder, die hem hoorde, aanstonds tot de overtuiging kwam, dat hij leefde in wat hij behandelde.Door zijn predicatiën oefende hij ook grooten invloed uit. Hij jaagde er niet naar om geleerd en rethorisch te zijn, maar hij sprak eenvoudig en hartelijk over het Evangelie en wekte tot een echt Christelijk leven op.
Het beroemdste is Francke geworden door zijn filantropischen arbeid, Uit het godsdienstonderwijs, dat hij sinds 1694 aan arme, bedelende kinderen gaf, ontstond een armenschool (1695) met het bekende kapitaal van 4 Thaler en 16 Groschen. Daaruit ontstonden verschillende onderwijsinrichtingen (paedagogium, weeshuis enz.). Toen Francke in 1727 stierf werd in zijn inrichtingen aan 2200 kinderen onderwijs gegeven en wel door 200 onderwijzers. Al de daartoe noodige gebouwen vormden een groot gedeelte van de stad Halle.
In 1698 waren bij de onderwijs-inrichtingen nog gekomen een boekhandel en een apotheek.
Door zijn beroemd weeshuis heeft Francke ontzaglijk veel goeds gesticht. Zijn manier van arbeiden heeft tot voorbeeld gediend aan velen, die later dergelijke inrichtingen in het leven riepen, die alleen bestonden door de liefdegaven van belangstellende Christenen. (Men denke aan deNeerbosch-stichtingen in ons land). Het spreekt als van zelve, dat in zulke groote inrichtingen wel eens iets geschiedt, dat te veroordeelen is, maar dat geeft aan niemand recht, om zulke inrichtingen te belasteren. Dat heeft men ook beproefd met het weeshuis te Halle. In 1709 verscheen zulk een kwaadaardig geschrift te Greifswald onder den titel: Das durch die geschäftige Martha seinen Unterhalt und Reichtum suchende Waisenhaus in Halle. Een zekere Mayer te Hamburg schreef er een voorrede in.
Anderen hebben meer bezadigd op fouten in de inrichting gewezen, die inderdaad bestonden en die men verholpen heeft. Maar ondanks dat alles bleef de stichting van het weeshuis een geloofsstuk, dat bewondering afdwingt en dat getuigt van hartelijke liefde jegens den naaste.
De grootste beteekenis van Francke ligt echter niet in de stichting van het weeshuis, maar wel in zijn arbeid in het belang der zending. Reeds in 1701 schreef hij een boek, dat een eigenaardigen titel droeg: Project zu einem seminario aniversali ocler Anlegang eines Pflanzen gartens, in welchem man eine reale Verbesserung in allen Standen in und ausserhalb Deutschlands, ja in Europa und allen iibrigen Theilen der Welt zu gewarten (Dr. Q. Warneck, Abrisz u. s. w. pg. 28). Francke is de vader geworden van de Duitsch-Evangelische zending. Niet zoozeer Frederik IV van Denemarken en zijn hofprediker Lütken hebben den stoot gegeven tot de zending in Tranquebar, maar Francke en diens kring zijn de stichters ervan.
Alle geldelijke ondersteuningen van den Deenschen koning zouden niets uitgericht hebben, wanneer de geest van Francke niet honderden bezield had, om tot het groote zendingswerk mede te arbeiden. In Halle ontstond het eerste zendingslied (van Bogatzky) Wadi auf, du Geist der erste Zeugen. Daar werd ook het eerste zendingsblad uitgegeven: Ost-Indische Nachrichten. Door den zendingsarbeid te Halle kwamen mannen, die als missionarissen met grooten ijver en moed het Evangelie onder de Heidenen gepredikt hebben: Ziegenbalg, B. Schulze, C. F.
Schwarz, J. Ph. Fabricius, C. F. Guericke e.a. Toen in 1847 Denemarken zijn Oost-Indische bezittingen aan Engeland verkocht had, heeft de Dresdensche-Leipziger zending het oude arbeidsveld van Denemarken en Halle overgenomen.
Voor de zending is ook van groote beteekenis geweest de stichting van de Bijbeldrukkerij door den vrijheer Von Canstein.
Francke is een veelbeteekenend man geweest met buitengewone arbeidskracht. Hij had nooit behoefte aan vacantie. Zijn leven was werken. God had hem een zeer krachtig geloof geschonken, en een juisten blik om van de omstandigheden gebruik te maken. Daarenboven was de liefde de drijfveer zijns levens. Teleurstellingen kwam hij door de liefde te boven en de moeilijkste situaties werden opgelost door zijn van liefde gloeiend hart.
Volmaakt was hij geenszins. Hij had (het laat zich verklaren, maar niet verdedigen) soms een te groot gevoel van eigenwaarde. Tegenover zijn bestrijders was hij niet altoos mild en liefderijk. Zijn Piëtisme maakte hem vaak te eng; maar ondanks al die gebreken is hij een groot man geweest.