Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Apollos

betekenis & definitie

Een verkorting van Apollonius, is de naam van een man, die in de Schriften des Nieuwen Testaments op meer dan één plaats genoemd wordt. Hij was een Jood, van geboorte uit Alexandrië, een beroemde stad in Egypte, waar vele Joden waren (Hand. 18:24).

Hij wordt ons beschreven als „vurig van geest” (Rom. 12 : 11), als „een welsprekend man”, en „als machtig in de Schriften” (n.l. die des Ouden Testaments, welke hij te Alexandrië ook uit de Grieksche overzetting kon kennen), d. w. z. die in het verstaan en uitleggen en toepassen daarvan een bijzondere kracht had (Hand. 18:24,25).Hij kwam naar Efeze in den zomer van het jaar 54 na Christus, en „sprak aldaar en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren, wetende alleenlijk den doop van Johannes, en begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge” (Hand. 18 : 25, 26a). Toen Apollos dus te Efeze kwam, moet hij reeds een vrij nauwkeurige kennis van Christus bezeten hebben. Want er staat niet alleen, dat hij „naarstiglijk” of nauwkeuriglijk, zooals het woord ook kan vertaald worden, de „zaken des Heeren” d. i. de dingen aangaande Jezus Christus voor de menschen in Efeze „leerde” of „uiteenzette”, maar ook, „dat hij in den weg des Heeren onderwezen was”, d. i. dat hem kennis was toegebracht van den heiisraad Gods, om door den gekomen Messias Israël en de volkeren te verlichten en te verlossen.

Vaste gegevens hebben wij niet over de wijze waarop Apollos tot de kennis van Christus gekomen is. „De oorsprongen van het Egyptisch Christendom liggen geheel in het duister” (Deissmann). Maar onmogelijk was het zeker niet, dat vóór het jaar 54 na Christus in Alexandrië de mare van den gezonden en gekomen Messias was doorgedrongen, en dat Apollos ze daar gehoord en aangenomen had.

Evenmin weten wij met zekerheid, wat Apollos van Egypte naar Efeze dreef. Moet het wellicht verklaard worden uit de toen veelvuldig voorkomende zucht, om reizend te gaan prediken en propaganda te maken voor zijn leer of ideeën ? Zie b.v. voor de Farizeën Matth. 23 : 15.

Hoe het zij, toen Apollos te Efeze kwam, was hij wel alreede met Christus bekend, maar zijn godsdienstige kennis en ontwikkeling was nog niet tot volkomen rijpheid gekomen. Er ontbrak iets aan. Zij was nog maar in haar eerste beginselen. Dit wordt ook weer op tweeërlei wijze uitgedrukt. Vooreerst staat er, dat hij „alleenlijk wist den doop van Johannes” (Hand. 18 : 25), en verder dat Aquila en Priscilla hem tot zich namen en den weg Gods bescheidenlijker d. i. nauwkeuriger uitlegden. Het eerste beteekent waarschijnlijk, dat de kennis van Apollos aangaande Christus slechts zóóver reikte, als johannes de Dooper zijn discipelen geleerd en deze leer aan hen met den doop bevestigd had, bij welken niet werden uitgedeeld de extra-ordinaire gaven des Heiligen Geestes, gelijk bij den doop der apostelen aan velen geschiedde (Hand. 8:15 en 19 : 3).

Deze nog gebrekkige kennis van Apollos werd dan in zuiverder en vollediger banen geleid door het onderricht van Aquila en Priscilla, die aan de voeten van Paulus gezeten hadden en nu dat rijkere en vollere Evangelie, zooals Paulus het verkondigde, aan den ijverigen discipel mochten uitleggen. Niet onmogelijk is het, dat hij toen ook, gelijk later de Johannesdiscipelen, die Paulus te Efeze aantrof (Hand. 19 : 1—7), den Christelijken doop ontving en op deze wijze aangesloten werd bij de gemeente van Christus en mede deel ontving aan de buitengewone gaven des Heiligen Geestes.

Van Efeze ging Apollos naar Corinthe. Een handschrift zegt, dat hij dit deed, daartoe aangezocht door eenigen uit Corinthe, die destijds te Efeze vertoefden. Nu zijn kennis van het Evangelie zoozeer verrijkt en verhelderd was, brandde hij van verlangen, vurig van geest als hij was, om het in die groote stad van Griekenland te prediken. De broeders van Efeze gaven hem aanbevelingsbrieven mede voor die van Corinthe (Hand. 18 : 27).

Toen Apollos te Corinthe kwam, had Paulus daar reeds vóór hem gearbeid (1 Cor. 3 : 6). Paulus had de gemeente te Corinthe gesticht. Maar Apollos zette den arbeid van Paulus voort. In de Handelingen der Apostelen lezen we, dat „hij de Joden met grooten ernst in het openbaar overtuigde, bewijzende door de Schriften, dat Jezus de Christus was”, en dat hij daardoor „veel heeft toegebracht aan degenen, die geloofden door de genade” (Hand. 18 : 27, 28). Zijn arbeid te Corinthe diende dus niet alleen om de gemeente te vermeerderen en uittebreiden, maar ook om haar te versterken en te bevestigen, zooals wij ook uit Paulus’ eersten Brief aan de Corinthiërs kunnen zien. Jammer slechts, dat dit optreden van Apollos mede aanleiding gaf tot de door Paulus zoo gewraakte scheuring en partijvorming in de gemeente van Corinthe. ’t Schijnt echter, alsof Apollos zelf hieraan geen schuld had.

Paulus bestraft in zijn brief wel de gemeente, maar Apollos doet hij geen enkel verwijt; hij houdt hem hoog en noemt hem telkens naast zich als den man, door wien de Heere mede de gemeente heeft gebouwd (1 Cor. 3 :6,9,10; 4: 6). Later zegt hij (1 Cor. 16 : 12), dat hij „Apollos, den broeder (die dus toen weer met Paulus saam was op de plaats, waar deze zijn brief schreef, n.l. te Efeze) zeer gebeden had om met de broederen naar Corinthe te gaan”; zou de apostel dat wél gedaan hebben, indien hij Apollos voor den onruststoker hield, die de partijvorming in Corinthe mede had veroorzaakt en daar de menschen tegen hem opzette ? Ook de weigering van Apollos om aan deze bede van Paulus gehoor te geven (1 Cor. 16:12), moet waarschijnlijk aldus verklaard worden, dat hij het in de tegenwoordige omstandigheden niet gewenscht achtte naar Corinthe te gaan; allicht zou zijn aanwezigheid aldaar in dit stadium het twistvuur, dat Paulus zocht te dooven, opnieuw aanwakkeren. Daarom achtte hij het wijzer en voorzichtiger, om zijn reis naar Corinthe nog wat uit te stellen.

Alles te zamen genomen, meenen wij dus grond te hebben, om te zeggen, dat Apollos voor de partijvorming in Corinthe, ook al werd er zijn naam bij genoemd, geen blaam treft. Wél moet zijn arbeid en prediking verschillend zijn geweest van die van Paulus. Maar hij predikte geen ander Evangelie dan Paulus verkondigd had; hij deed het alleen op andere wijze, in andere vormen, in verband met zijn persoonlijke eigenaardigheden, opvoeding en vorming. Het was tegen zijn wil, dat de Corinthiërs daarvan later misbruik maakten. Zijn naam mag onbezoedeld uit dezen strijd te voorschijn komen. (Zie over de scheuring in de Corinthische gemeente en de predikwijze van Apollos het artikel Corinthe).

Of Apollos later nog naar Corinthe gegaan is, gelijk zijn voornemen was (1 Cor. 16 :12), is ons niet bekend. Nog éénmaal lezen wij later van hem, als Paulus aan Titus op Creta schrijft: „Geleid Zenas, den wetgeleerde, en Apollos zorgvuldiglijk, opdat hun niets ontbreke” (Tit. 3 : 13). Hij moet dus toen op Creta verwacht öf geweest zijn (67 na Chr.), en Paulus vermaant Titus dringend, om Apollos op zijn verdere reis behulpzaam te zijn. Hieronymus denkt, dat Apollos zich naar Creta terugtrok, totdat hij hoorde, dat de scheuringen in Corinthe geheeld waren, en zegt, dat hij toen terugkeerde en bisschop werd van die stad.

Het was Luther, die het eerst de gedachte opperde, later door velen voorgestaan, dat Apollos de schrijver was van den Brief aan de Hebreen.

< >