Een Oud-Grieksche, maar onder de Joden veel voorkomende naam, uit Bethsaïda, zoon van Jona, een der discipelen des Doopers, door hem op Jezus gewezen. Hij deelde zijn indrukken zijn broeder Simon mede, en was een der eersten, die in Jezus geloofden (Joh. 1 : 35—44).
Later, na de groote vischvangst (Luc. 5: 1—5), volgde hij op Jezus’ roepstem den wondervollen Profeet (Matth. 4 : 18—22), als een de twaalf apostelen (Marc. 3 : 18). Hij had ook, beslister dan Filippus, het eerst de taak opgevat, niet-Joden in aanraking tot den Heiland te brengen (Joh. 12 : 20—22), Als lid der eerste twee apostel-paren (Matth. 10 : 2) treedt hij ook bij den aanblik des tempels, bij de vraag naar de toekomstige ontwikkeling des rijks op (Marc. 13 : 3 volg).Na Jezus’ opstanding wordt hij nog (Hand. 1:13) genoemd. Volgens een oude overlevering welke Eusebius en Hieronymus ons medegedeeld hebben, moet hij onder de Scythen hebben gepredikt en in Griekenland aan een kruis in den vorm van een X (een Andreas-kruis) gehecht, nog 3 dagen blijmoedig den Heiland hebben beleden. De Russen vereeren hem als hun apostel.
