Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Amos

betekenis & definitie

De tijd van het optreden van dezen profeet wordt in het opschrift van het boek dat zijn naam draagt zeer nauwkeurig aangegeven: „in de dagen van Uzzia, koning van Juda en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël, twee jaren voor de aardbeving” (Amos 1 : 1). Wij kunnen evenwel deze tijdsbepaling niet met juistheid thuisbrengen, wijl ons onbekend is in welk jaar deze aardbeving, die toentertijd een zoo sinistere bekendheid had verworven (er is ook sprake van in Zach. 14 : 5), heeft plaatsgegrepen.

Met behulp van de regeeringsjaren der beide genoemde koningen is het echter niet onmogelijk den tijd van Amos ongeveer te bepalen. Jerobeam II, uit het huis van Jehu, die hier bedoeld is, heeft naar alle waarschijnlijkheid geregeerd van 783—743 voor Chr., en de regeeringsjaren van Uzzia kunnen misschien gesteld worden van 769—736, zoodat het optreden van Amos moet vallen tusschen 769 en 743.

Eer hij tot profeet geroepen werd oefende hij in zijn vaderstad Thekoa, twee uur ten Zuiden van Bethlehem, het bedrijf van veeherder uit (Am. 1 : 1 ; 7 : 14). Men mag aannemen dat hierbij niet is te denken aan groot vee-bezit, maar bepaald aan het herdersberoep; immers de verklaring van den profeet dat hij „wilde vijgen las” (Am. 7 : 14) zal niet dus zijn te verstaan dat hij een wilde-vijgen (sykomoren)planting bezat, maar dat hij zich bij de uitoefening van zijn beroep met deze vruchten voedde.

Door Goddelijke aandrift heeft hij zijn kudden verlaten en zich begeven naar het tienstammenrijk, dat zich destijds onder den bekwamen en voorspoedigen Jerobeam II in bizonderen bloei verheugen mocht. Als een donderslag bij helderen hemel weerklinkt daar zijn profetische prediking van de gerechtigheid Gods en het nakend oordeel.

De uitwendige bloei van het tienstammenrijk is niet bij machte de innerlijke verdorvenheid te bedekken. Op godsdienstig, zedelijk en maatschappelijk gebied heerschen de ergerlijkste misstanden.

En daarom is het Goddelijk gericht onvermijdelijk. De Heere, de God Israëls, is een rechtvaardig God; daarom straft Hij niet alleen allerlei heidensche volken, die zich onderscheidene euveldaden hebben laten ten laste komen (Am. 1 : 3—2 : 3), maar heft de tuchtroede op ook over zijn eigen volk, over Juda en over Israël (Am. 2 : 4 v.v.).

Als het oord waar de profeet deze prediking laat hooren kiest hij bij voorkeur het Zuidelijke heiligdom van den kalverdienst, Beth-El, waar zijn optreden geweldige opschudding verwekt.

De opperpriester van dit heiligdom, Amazia, poogt den stoutmoedigen spreker tot zwijgen te brengen (Am. 7 : 10 v.v.), doch tevergeefs: „de leeuw heeft gebruld, wie zoude niet vreezen ? De Heere Heere heeft gesproken, wie zoude niet profeteeren ?” (Am. 3 : 8).

Het is een opdracht Gods waardoor Amos spreekt, wie zou hem kunnen gelasten te zwijgen ? (Am. 7 : 15). Velen meenen dat de poging van Amazia toch met succes is bekroond geworden, dat een koninklijk bevel den profeet heeft verjaagd, en dat deze, naar zijn vaderstad en zijn kudden teruggekeerd, daarop zijn profetieën heeft te boek gesteld.

Daarvan wordt ons evenwel niets gemeld, en men kan daarvoor ook geen steun vinden in het opschrift, dat men dan zóó verklaart alsof Amos’ profetische werkzaamheid zich tot het daarin genoemde tijdstip heeft beperkt. De preciese tijdsbepaling „twee jaar voor de aardbeving” zal veeleer dienen om aan te duiden het tijdstip, waarop de profeet zijn werkzaamheid begonnen is.

Althans het boek zijner profetieën, dat wij niet zoozeer voor een volledige verzameling als wel voor een door hem geboden samenvatting zijner redenen te houden hebben, geeft den indruk dat hij gedurende langeren tijd als profeet is werkzaam geweest.