Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

REUKOFFER

betekenis & definitie

Spijsoffer, plengoffer en r. vormen samen de onbloedige offers in Israël. De beste vertaling van het Hebr. woord qĕtōrĕt is: reukwerk.

Daar dit reukwerk op het reukofferaltaar komt, is de vert. r. zeker geoorloofd. Het bestond uit specerijen. De samenstelling er van wordt voorgeschreven Ex. 30 : 34, 35, het gebruik Ex. 30 : 36, terwijl Ex. 30 : 37, 38 het voor eigen gebruik maken van dit reukwerk verboden wordt. Het reukwerk moet bestaan uit druipend hars, onyx, galbanum en reine wierook. De Joodse traditie heeft dit viertal ingrediënten met 7 of ook 9 uitgebreid. Later kwam men zelfs tot 16 bestanddelen. Merkwaardig is, dat er onder de 4 in Ex. voorgeschreven stoffen ook zijn, die niet aangenaam rieken; maar het geheel heeft een aangename geur, naar bij proeven gebleken is. De wierook werd ook als afzonderlijk reukwerk gebruikt. Bij de bereiding van het reukwerk voor de tempeldienst legde men er zich vooral op toe, het in de vijzel zo klein mogelijk te stoten. De toebereiding geschiedde op een heilige plaats, dus op het terrein van de tempel. Tweemaal in het jaar werd het reukwerk opnieuw fijngestoten. Uit Lev. 16 : 2 leidde men af, dat de hogepriester op de grote Verzoendag het reukwerk niet met de toppen van de vingers, maar met de holle hand moest nemen. Uit Ex. 30 : 34 blijkt, dat Mozes de genoemde 4 welriekende stoffen in gelijke hoeveelheden moest nemen. Het eerste reukwerk is door Bezaleël vervaardigd (Ex. 37 : 29) of in elk geval onder diens toezicht en leiding. Later schijnt het door daarvoor aangewezen priesters te zijn samengesteld. Het reukwerk moest gezouten zijn, evenals elke offergave. De verleiding, om dit welriekend reukwerk na te maken, was groot, daar de Oosterling zeer op zulk reukwerk gesteld is, vgl. Spr. 27 : 9. Geëerde gasten of bezoekers worden door het aansteken van reukwerk geëerd, vgl. Dan. 2 : 46. Dit was het geval bij verschillende oud-Oosterse volken. Mozes ontvangt Ex. 30 : 36 de opdracht van Jahwe, een gedeelte van het reukwerk uiterst fijn te wrijven en iets er van te leggen vóór de getuigenis in de tent der samenkomst. De bedoeling is, dat Mozes van de harde klomp een gedeelte moet afbreken en uiterst fijn wrijven en dat leggen op het r.altaar. Zie Ex. 30 : 7—10. Daar hebben wij de inzetting van het dagelijks zelfstandig r. Tweemaal per dag moest dit worden gebracht. Niet alleen de hogepriester, ook de gewone priester mocht het brengen, vgl. Num. 16 : 40; 1 Kron. 6 : 49; 2 Kron. 13 : 11; Luc. 1 : 8, 9. Vreemd reukwerk, dat is: reukwerk, dat niet volgens het wettelijk voorschrift klaargemaakt is, wordt verboden. Vgl. Lev. 10 : 1, hoewel Nadab en Abihu in meer opzichten in overtreding waren. Lev. 16 : 12, 13 wordt voorgeschreven, hoe Aäron het r. moet brengen op de grote Verzoendag. Pas nadat Aäron het allerheiligste is binnengetreden, moet hij het reukwerk op het vuur van de gloeiende kolen in de vuurpan leggen De hogepriester mag het verzoendeksel, de troon van Jahwe, niet zonder de bedekkende wolk van het reukwerk zien, vgl. Richt. 6 : 22—24; 13 : 22; Jes. 6 : 5. Volgens de Joodse traditie werd van het heilige reukwerk 1 mine per dag gebruikt en 3 minen op de grote Verzoendag. Het werd des morgens geofferd vóór en des avonds na het brengen van het dagelijkse brandoffer. Voor elk dier dagelijkse r. werd ½ mine gebruikt. Op grond van Ps. 141 : 2; Openb. 5 : 8; 8 : 3—5 kan men in het r. zien een zinnebeeld van het gebed. En dan m. n. van de volmaakte voorbede, die bedekkende, verzoenende kracht heeft, Lev. 16 : 13; Num. 16 : 46—48. Als beeld van de verzoenende voorbede predikt het r. de komende Christus, 1 Joh. 2 : 1, 2. Vandaar dat het brengen van het reukwerk aan de priester, en met name aan de hogepriester, is toevertrouwd. Vgl. Hebr. 8 : 1, 2; 9 : 11. En wij kunnen in de ingewikkeldheid van het ceremoniëel van het reukwerk zowel wat zijn bereiding als wat zijn ritus betreft, zien het drukkende van het juk der O.T.ische bedeling, waartegenover de N.T.ische staat als die der vrijheid, der ware aanbidding. Ten opzichte van de door velen aanvaarde bewering van Wellhausen, dat er in de oudste litteratuur van Israël vóór Jeremia (zie 6 : 20) van geen r. bij Israël sprake is, wordt tegenwoordig door veel geleerden een afwijzend standpunt ingenomen. Zie Reukofferaltaar.

< >