Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

TEMPEL

betekenis & definitie

Salomo begon het huis des Heren te bouwen te Jeruzalem op de berg Moria, 2 Kron. 3 : 1. Nu lezen wij 1 Macc. 14 : 26: Zij schreven dit in koperen platen en stelden het op aan de kolommen op de berg Zion — en vs 48: Zij geboden, dat dit schrift zou worden gesteld in koperen platen en dat men die zou zetten in de omgang van het Heiligdom in een aanzienlijke plaats.

Hieruit volgt dus dat de heilige berg, de berg Zion, is de berg Moria. Deze berg Moria is een vlakke rots, een tafelberg. Daarom heet Jeruzalem Jer. 21 : 13 de rots van het plein. Dat plein, het enige dat de stad bezit, heeft tegenwoordig de afmetingen van ± 500 bij 300 m. Wanneer wij zeggen, dat tegenwoordig de afmetingen 500 bij 300 m zijn, is dat, omdat de ruimte voorheen geringer was. Het terrein is nu breder dan de oorspronkelijke t.berg en kunstmatig uitgebreid. Op het tempelplein zijn tijdens Salomo gebouwd de t., het Paleis en het Huis des Wouds van de Libanon. Dat t.plein heet tegenwoordig Haram-esj-Sjerief, het verheven heiligdom. Het midden van de Haram ligt enkele meters hoger en vormt een tweede plein. En op dat bergplein ligt de hoogst merkwaardige „heilige rots”. Deze beroemde rots heeft een onregelmatige vorm; de plattegrond lijkt iets op het grootzeil van een Nederlands binnenschip; de afmetingen zijn 17,395 m lang, 13,185 m breed en 1,77 m hoog. Op deze vlakke rots heeft misschien gestaan het brandofferaltaar in de voorhof van de t. Daarvan uitgaande kan men, lettende op de afmetingen van het t.gebouw, de plaats ervan op Moria nagaan.De t. van Salomo was een groot huis: dat huis dat de koning den Here bouwde was 60 el lang, 20 el breed, 30 el hoog. Dat huis had een voorhuis of voorhal, 20 el breed (dus juist zo breed als de t.) en 10 el diep. Rondom het gebouw was een aanbouw van 3 verdiepingen, respectievelijk 5 el, 6 el en 7 el breed. De ingang van deze aanbouw was een deur aan de zijde; met trappen ging men van verdieping tot verdieping naar boven. In het gedeelte van de t.muur, dat boven de aanbouw uitstak, waren vensters aangebracht. Deze vensters waren van buiten voorzien van latwerk (balkjes, die dicht bij elkaar staan; jaloezieën, die wel lucht en wat licht doorlieten, maar weinig of geen uitzicht gaven). Zij dienden vermoedelijk vooral om de walm der lampen en de reuk van het reukoffer te laten wegtrekken.

Het dak was plat; het was bedekt met cederhout; naar de vertaling van v. Gelderen 1 Kon. 6 : 9. Toen hij nu het huis afgebouwd had, dekte hij het huis, bij wijze van groeven en rijen, met cederen. Over de breedte van het huis, dus van N. naar Z., werden balken gelegd. Op geregelde afstanden b.v. van 10 of 20 el, legde men een extra zware balk. Over de balken heen legde men in de lengte, dus van O. naar W. planken, welker uiteinden deels op de muren, deels op de extra zware balken rustten. Als men nu in de hoofdzaal naar de zoldering opkeek, zag men „groeven en rijen”, d. w. z. tussen de extra zware balken zag men rijen lichtere balken, en tussen twee balken zag men telkens een groeve, waarvan de planken de bodem vormden.

Het t.gebouw was opgetrokken uit natuursteen. Het materiaal kwam kant en klaar uit de groeve. Op het bouwterrein werd geen geluid gehoord van enig gereedschap, waarmee men de steen bewerkte; men verstond de kunst om de steenblokken zó te behouwen, dat zij precies aan elkaar pasten. De wanden werden van binnen beschoten met cederhout; de vloeren waren van cypressenhout gemaakt.

Achter de voorhal was het heilige en het heilige der heiligen. De ingang tot het heilige was een prachtige deur, vervaardigd uit olijven- en cypressenhout. In het heilige was de vloer van cypressenhout, de wanden van cederhout, in het heilige der heilige was alles van cederhout, ook de vloer. Het Allerheiligste was van het Heilige gescheiden door een cederhouten schot, 20 el hoog. Op die hoogte was boven het Allerheiligste een zoldering aangebracht, zodat het volkomen kubiek was, 20 el lang, breed en hoog. In die cederen wand was een deuropening gemaakt met deurposten van olijvenhout; daarin waren deuren van cypressenhout, die aan gouden hengsels hingen. Deze deuren stonden steeds open; de opening werd afgesloten door een voorhang van tapijtwerk, gelijk aan dat van de tabernakel; volgens 2 Kron. 3 : 14 was deze voorhang van hemelsblauw en purper en karmozijn en fijn linnen; daarop waren cherubijnen aangebracht. De wanden waren versierd met ingesneden beeldwerk: cherubs en palmen en opengesprongen bloemknoppen. Deze cherubs waren reeds te vinden in de tabernakel, Ex. 26 : 18—20. Dat alles was bedekt met dun uitgeslagen plat goud: dat goud was niet alleen beeld van offerende liefde, maar sprak ook van het verlangen om door de stralende weerkaatsing van het oosterse licht tegen goudkleurige wanden de ontmoetingsplaats van God en mens tot een bron van licht en van leven te maken. Ja, heel het huis overtrok hij met goud, 1 Kon. 6 : 22. Ook overtoog hij het met edelgesteente ter versiering, 2 Kron. 3 : 6.

Er waren twee voorhoven: één, om de t. heen, bestemd voor de Priesters, dit heet in de Bijbel de binnenste voorhof (1 Kon. 6 : 36; 7 : 12); het wordt ook wel bovenste voorhof genoemd (Jer. 36 : 10); hieruit volgt, dat het hoger lag dan het andere voorhof. Dit voorhof was omgeven door een muur. Het buitenste voorhof was voor het volk bestemd en werd het grote voorhof genoemd. In het binnenste voorhof stonden:

1. het Koperen Brandofferaltaar. Dit was 20 el lang en breed en 10 el hoog. Prof. Joh. de Groot heeft indertijd het zeer waarschijnlijk gemaakt, dat behalve dit grote koperen altaar, 2 Kron. 4 : 1, ook het koperen altaar uit de tabernakel daar een plaats heeft gevonden. Dan stonden er dus twee altaren; (zie verder Brandofferaltaar).
2. de zg. Koperen Zee (zie aldaar) ; er waren 10 rijdende waterbekkens; dat zijn in horizontale doorsnede vierhoekige stellages (twee maal 2 m) 1,5 m hoog, van lijstwerk of repen brons gemaakt, waarop een ketel of bekken staat met een inhoud van ongeveer 14,5 hl. Het geheel kon worden voortbewogen op 4 raderen, ongeveer 76 cm hoog. Waarschijnlijk waren deze wagens bestemd om water aan te voeren, wellicht werd er ook het offervlees in gewassen.

Als men in de voorhof stond en zag in de richting van de t., bemerkte men dat uit de voorhof een stenen trap leidde van 10 treden naar een terras, dat ongeveer 3 meter hoog was. Daarop stonden allereerst twee koperen bronzen zuilen, die beschreven worden 1 Kon. 7 : 15; 2 Kon. 25 : 13 v.; 2 Kron. 3 : 15 v.; Jer. 52 : 21 v. De schacht is ongeveer 9 m hoog, de doorsnede 1,90 m; de kapitelen zijn 2,5 m hoog en omgeven door een bronzen vlechtwerk met twee rijen granaatappelen, elk 100 in getal. De ene zuil heette Jachin, de andere Boaz. Het waren vermoedelijke vrijstaande kolommen zonder draagfunctie.

In het Heilige bevonden zich:

1. het Reukofferaltaar, ook wel Gouden Altaar genoemd, omdat het van cederhout gemaakt was en met goud overtrokken;
2. 10 gouden kandelaren, ieder met zeven lampen, vijf aan elke zijde;
3. 10 tafels voor toonbroden, 5 aan elke zijde. Deze zullen gelijk geweest zijn aan die van de tabernakel, alleen meer in getal, omdat de ruimte in de t. zoveel groter was, één zal waarschijnlijk slechts gebruikt wezen voor de toonbroden.

In het Allerheiligste stond de Ark, tussen twee reusachtige cherubsgestalten, 10 el hoog, van olijfhout vervaardigd en met goud overtrokken. Hun uitgespreide vleugelen, bijna 5 el lang, raakten boven het Verzoendeksel elkaar aan, en de buitenste reikten tot de wanden.

De t. is bij de val van Jeruzalem door de Babyloniërs verwoest: ze verbrandden het huis Gods, 2 Kron. 36 : 19. Na de ballingschap hebben de Joden het herbouwen van de t. als hun eerste werk beschouwd. Aanstonds werd het brandofferaltaar gebouwd. De t. werd later opgebouwd vooral op aansporen van Zerubbabel (vandaar de naam: t. van Zerubbabel) Van deze t. is weinig bekend. Zeker is, dat hij in pracht ver achterstond bij die van Salomo. In het Heilige der Heilige was geen Ark; in plaats daarvan lag een steen, waarop de Hogepriester op de Grote Verzoendag het wierookvat neerzette.

Later heeft Herodes de Grote om de Joden voor zich te winnen besloten tot een prachtige herbouw van de t. Wat Herodes deed, was tegelijk herbouw en nieuwbouw. De t. werd stuk voor stuk afgebroken en daarna nieuw opgetrokken. De aanleg van de t. met de voorhoven was terrasvormig, zodat het ene voorhof boven het andere lag en het t.huis in stralende pracht boven alles uitstak. Alles, t. en voorhoven, was ingesloten door een kolossale omvattingsmuur. Aan de W.kant, de zijde van de stad, was de voornaamste poort, de hoofdtoegang tot de t. Door die poort kwam men in het buitenste voorhof of voorhof der heidenen, een groot plein, aan alle zijden door zuilengalerijen omgeven. Aan de O.zijde lagen in blanke schoonheid de hallen van Salomo (Joh. 10 : 23, 30; Hand. 3 : 11; 5 : 12). Aan de Z.zijde waren de koninklijke hallen; in een van die hallen heeft de twaalfjarige Jezus gezeten in het midden der leraren, Luc. 2 : 46. Aan de NW.zijde was een sterke burcht; het was de oude burcht Baris, door Herodes de Grote vernieuwd, versterkt en omgedoopt tot Antonia. Deze burcht wordt in de St.Vert. legerplaats genoemd, N.B.Gen. kazerne, Hand. 21 : 34. Van het t.plein leidden trappen opwaarts naar de burcht, Hand. 21 : 40. Midden op het plein was een platform, omgeven door een lage muur. Op zuilen zijn opschriften aangebracht, die iedere niet-Jood verbieden verder te gaan (vgl. Hand. 21 : 28). Als men 12 treden omhoog ging, kwam men op het platform. Negen poorten gaven toegang: 4 aan het N., 4 aan het Z., 1 aan het O. Deze laatste was de voornaamste; hier was de Schone poort, Hand. 3 : 2 en 10. De Schone poort gaf toegang tot het Voorhof der Vrouwen. Een hoge ronde trap van 15 treden gaf toegang tot het hoger gelegen Voorhof der Israëlieten. Daar mochten de vrouwen niet binnentreden. Op die trap was de plaats, waar Anna de profetes de Heer heeft beleden en Simeon profeteerde, Luc. 2 : 25—38. Van het Voorhof der Israëlieten scheidde een lage borstwering het Voorhof der Priesters; hier stonden het brandofferaltaar en het Wasvat. Twaalf trappen ten W. van het altaar voerden naar het Voorhuis des tempels; op die trappen zegenden de priesters het volk. Luc. 1 : 22. Achter het voorhuis waren het Heilige en Heilige der Heilige. Hier is bij de dood van Jezus het voorhangsel gescheurd, Matt. 27 : 51. Daarmee was het einde van de tempeldienst gekomen. In 70 werd de t. door de Romeinen verwoest. Zie verder Jeruzalem.

< >