Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

PAASFEEST

betekenis & definitie

Men kan onder de naam P. het Pascha en het feest der ongezuurde broden samenvatten. De instelling van het P. vinden wij Ex. 12 : 1—28; 13 : 3—10; Lev. 23 : 4—8; Nam. 28 : 16—25; Deut. 16 : 1—8, 16, 17, vgl.

Ex. 12 : 29—50; 23 : 14—19; 34 : 18—25; Ez. 45 : 21—24. In de maand van de uittocht uit Egypte werd door Jahwe aan Mozes en Aäron bevolen, tot de Israëlieten te zeggen, dat elke huisvader op de 10e van deze maand (Abib of Nisan), die van nu af de 1e maand van het jaar moest zijn (Ex. 12 : 2; 13 : 4; 23 : 15), voor zich een stuk kleinvee moest nemen. Was het gezin te klein voor een stuk kleinvee, dan moest het met de naaste buren één stuk kleinvee voor twee gezinnen nemen. Het gezin komt in deze bepaling voor als een eenheid, vertegenwoordigd in de als priester optredende huisvader, die later door de priesters en de Levieten vervangen werd, zie Deut. 16 : 5, 6. Het moest een gaaf mannelijk stuk kleinvee zijn, van de schapen of van de geiten. Volgens Deut. 16 : 2 mochten ook schapen en runderen genomen worden, maar dit kan zien op de te brengen anders offers. Op de 14e der maand moest het stuk kleinvee worden geslacht, en wel „tussen de twee avonden”, Ex. 12 : 6; Deut. 16 : 6. Zie over de betekenis van deze uitdrukking Brandoffer. Van zijn bloed moest worden gestreken aan de beide deurposten en de bovendorpel. Het vlees moest in dezelfde nacht worden gegeten met ongezuurde broden en bittere kruiden. Het stuk kleinvee moest op het vuur worden gebraden. Geen been er van mocht gebroken worden, Ex. 12 : 46, vgl. Joh. 19 : 36. Niets mocht worden overgelaten tot de volgende morgen. Zij, die op reis waren, of wegens ziekte of onreinheid verhinderd waren, het Pascha te vieren, mochten het een maand later houden, Num. 9 : 1—14. Bovendien moest Israël van de 14e tot de 21e dag der maand, dus 7 dagen lang, ongezuurde broden eten. In het Hebr. wordt het woord massōt gebruikt, van de stam masas, die „zuigen” betekent, en dan: volop genieten, vgl. Jes. 66 : 11. Massōt kan dus betekenen, dat die ongezuurde broodkoeken als uitgezogen zijn, zonder sap, en wijst dan op het gezuiverd zijn van het zuurdeeg. Zuurdeeg is meermalen in de ceremoniële wetgeving beeld van bederf en onreinheid. Anderen menen, dat massōt betekent: zoetigheden. De bittere kruiden bij de Paasmaaltijd herinneren aan de bittere verdrukking in Egypte en misschien ook aan de moeiten, die het aardse leven aan Gods volk biedt. Op de 1e en de 7e dag van het feest der ongezuurde broden moest er een heilige samenkomst zijn. Op de 2e dag moest de eerstelingsgarve van de gerste-oogst voor Jahwe worden bewogen, vgl. Lev. 23 : 9—14. Elke dag moesten boven de gewone offers feestoffers worden gebracht, Num. 28 : 16—25.Pascha komt van een werkwoord, dat waarschijnlijk als oorspronkelijke betekenis had: lam worden, verrekken; dan: hinken; met het voorzetsel ᶜal: over iets heengaan, zonder het aan te raken, dus: sparen. Het Pascha is het feest van het sparend voorbijgaan des Heren: „en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij”, Ex. 12 :13. Het ziet op het gespaard blijven door het bloed van het stuk kleinvee van het oordeel, dat Jahwe over Egypte bracht in de 10e plaag: dood der eerstgeborenen. Het feest der ongezuurde broden wees op de haast bij de uittocht, Deut. 16 : 3, dus op de uittocht zelf. Het Pascha was een offer, gevolgd door een offermaaltijd. Voor de zinnebeeldige betekenis van het P. zie men Joh. 1 : 29, 36; 1 Cor. 5 : 6—8. De latere Joden maakten een onderscheid tussen de voorschriften, die golden voor het Pascha in Egypte, en die, welke altijd geldig bleven. Niet te herhalen achtten zij het kiezen van het stuk kleinvee op de 10e dag, het bestrijken van de huizen met het bloed, het eten van het Pascha in reisgewaad en angstige haast.

Men heeft voor de oorsprong van het P. gewezen naar Assyrië, Babylonië, Kanaän, Arabië, Egypte, Phoenicië en de Hethieten. Zie een brede behandeling van de kwesties, die hierbij ter sprake komen, in: W. H. Gispen, De oorsprong van het Pascha en van het Massothfeest (Geref. Theol. Tijdschr. Febr. 1943). Het feest der ongezuurde broden moest pas in Kanaän gevierd worden, Ex. 12 : 25; 13 : 5. Zie over de viering van het Pascha onder Hizkia en onder Josia 2 Kron. 30 en 35. Toen Israël in Kanaän woonde, werd het bloed van het Paaslam, dat nu in de voorhof van het heiligdom werd geslacht, door de priesters op het altaar gesprengd.

< >