Op grond van tal van gegevens uit de Rabbinistische literatuur zal de vertaling van Hebr. tsāb, een woord, dat alleen Lev. 11 : 29 voorkomt en dan nog zonder nadere omschrijving, wel „pad” moeten zijn en niet, zoals de St.Vert. aangeeft, „schildpad”. De Groene Pad (Bufo viridis), tot 10 cm lang, grijs-groen met grote olijfkleurige tot zwart-groene vlekken en vele wratten, is de algemene pad van het land.
Ze zijn in menigte te vinden op alle vochtige plaatsen, maar zelfs in drogere streken, zoals in de omgeving van Jerusalem, zijn ze nog talrijk. Op regenachtige dagen, ’s nachts en ’s avonds trekken zij zich terug in gaten in de bodem. De prooi is vnl. insecten. Andere soorten komen in de vlakten voor en zelfs in de woestijn. Het Lev. 11 : 29 toegevoegde „naar haar soorten” kan allereerst gelden voor de verschillende soorten van het geslacht Bufo, maar kan ook een iets ruimere betekenis hebben en b.v. ook salamanders omvatten.