Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

OORLOG

betekenis & definitie

Het O.T. is vol mededelingen over o., die Israël te voeren had. Dikwijls was Gods volk in deze o. de aanvallende partij, maar het had ook telkens aanvallen van andere, soms machtige, volken, te doorstaan.

Jahwe gebruikte de Assyriërs, de Babyloniërs e. a. als instrumenten, om Zijn volk te tuchtigen wegens begane zonden. Doch het ideaal van Jes. e. a. (zie b.v. Ps. 72) is het komende vrederijk van de beloofde Messias, de Vredevorst, wiens regering werd afgeschaduwd in het vrederijk van koning Salomo. De wijze van oorlogsvoering in het oude Oosten was wreed. Vooral de Assyriërs waren een krijgszuchtig en wreed volk. Hun krijgsmachines werden vermeld in de communiqué’s hunner koningen en werden door andere volken overgenomen. De belegeraars van een vesting gebruikten b.v. stormladders, stormrammen, muurbrekers, schutdaken e.d. werktuigen. Dikwijls werden de gevangenen gedood; anders werden zij in slavernij gevoerd. De veroverde vesting werd meestal met de grond gelijk gemaakt. Soms moest men eerst nog een burcht in de vesting veroveren, waarin de belegerden zich hadden teruggetrokken, zie Richt. 9.Israël heeft verdelgingsoorlogen gevoerd, b.v. tegen de inwoners van Kanaän. Maar men vergete niet, dat het dit deed op Gods bevel. Zie voorts de oorlogswetten, Deut. 20. Men lette op de motivering, die God Zelf voor de verdelging der bewoners van Kanaän geeft in Gen. 15 : 16, Lev. 18 : 28. Er is weleens gezegd, dat voor Israël de oorlog een heilige krijg was. Vele (niet alle) oorlogen van Israël zijn dit inderdaad geweest. Zie Ban. Er is een „boek van de oorlogen des Heren”. De ark werd dikwijls meegevoerd naar het slagveld, 1 Sam. 4 : 4 v.; 14 : 18; 2 Sam. 11 : 11. Ook moest Israël zich weleens op des Heren bevel van oorlog onthouden: aan het einde van de woestijnreis mocht het het broedervolk Edom niet aanvallen, Juda mocht niet in opstand komen tegen Babel volgens de profetie van Jeremia. Bij de beoordeling van Israëls wijze van

oorlogvoeren vergete men niet, dat, in vergelijking met de andere toenmalige volken, Israëls koningen er voor bekend stonden bij de Arameërs, dat zij waarlijk genadige koningen waren, 1 Kon. 20 : 31. Davids wijze van doen tegenover Rabbath-Ammon moet vooral beschouwd worden als vergelding voor Ammons beledigend optreden, 2 Sam. 10 : 1—5; 12 : 31; 1 Kron. 20 : 3. Ammon zelf hield er bovendien bijzonder wrede krijgsgewoonten op na, 1 Sam. 11 : 2, Am. 1 : 13. Menahem trad buitengewoon wreed op, zie 2 Kon. 15 : 16. Maar de Schrift keurt dergelijke schanddaden niet goed. Van verlustiging in wreedheden, zoals de Assyrische koningen demonstreren, is in de Bijbelse weergave van droeve krijgsgewoonten geen sprake.

Vóór dat de o. begon, vroeg men wel wat Gods wil was (1 Sam. 14 ; 37; 23 : 2; 28 : 6; 30 : 7; 2 Sam. 5 : 19, 23) soms door een profeet (1 Kon. 22 : 5; 2 Kon. 19 : 2). De Wet schreef voor, dat de priesters met de trompetten een gebroken klank zouden maken: „zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heren, uws Gods, en gij zult van uwe vijanden verlost worden”, Num. 10 : 9; 2 Kon. 13 : 12. — Het leger bestond uit voetvolk, Richt. 4 : 15, tot op Salomo’s tijd. Deze koning voerde ook ruiterij in en bracht ook strijdwagens in gebruik, die tot dusverre, alleen door de Kanaänieten en Filistijnen in het veld waren gebracht, Joz. 11 : 4; 17 : 16; Richt. 1 : 19; 4 : 3, 13; 1 Sam. 13 : 5; 2 Sam. 1 : 6; 1 Kon. 5 : 6; 10 : 26. En de oude Assyrische krijgsmacht had eveneens 3 speciale legerafdelingen: de strijdwagens, de ruiterij en het voetvolk. Zo was Israël wat oorlogsuitrusting betreft, vaak de mindere van de vijand. Daarom is te merkwaardiger het geloofsvertrouwen; bij de volken is men door paarden en wagens machtig, maar Israël is sterk in zijn God, Ps. 20 : 8, 9.

De wapens in de strijd waren: de boog, meestal gemaakt van hard elastisch hout; soms van metaal, Ps. 18 : 35, de pezen van darmen en de pijlen van riet of licht hout, Jes. 49 : 9; Jer. 51 : 11; het zwaard; de speer; de lans; de werpspies; de slinger; de strijdhamer; de knots. Onder de wapenen, die uitsluitend tot persoonlijke verdediging worden gebruikt, behoren: het schild, de helm, het pantser.

Wanneer een legerkamp werd opgeslagen, moest er zorg gedragen worden voor de reinheid, Deut. 23 : 9—14. ’s Nachts werden wachtposten uitgezet, die driemaal werden afgelost, Richt. 7 : 9; 1 Macc. 12 : 27. Voor de aanval werden de plaats en de sterkte nauwkeurig opgenomen, Joz. 2; Richt. 7 : 11. Ook werd het leger gewoonlijk in 3 groepen verdeeld, die de vijand van verschillende zijden moesten aanvallen, Richt. 7 : 16; 1 Sam. 11 : 11; 2 Sam. 18 : 2. Door middel van bazuingeklank werd het sein gegeven, Joz. 6 ; 16; Richt. 7 : 18; 2 Sam. 2 : 28; 18 : 16; 20 : 22. Onder luid geschreeuw begon de strijd, Joz. 6 : 16; Jes. 5 : 29; Jer. 49 : 2; 50 : 42; Ez. 21 : 22; Am. 1 : 14. Verschillende soorten van krijgstactiek werden gevolgd. Soms viel men de vijand gelijktijdig in het front en in de rug aan, 2 Kron. 13 : 13, of trachtte men hem met alle macht van achteren te bestoken, nadat men om hem heen getrokken was, 2 Sam. 5 : 23. Ook poogde men nu en dan de slaglinie te verbreken, 2 Kon. 3 : 26, of veinsde men een vlucht, terwijl een gedeelte van de troepen zich in een hinderlaag had gelegd, Joz. 8; Richt. 20 : 29; 1 Sam. 15 : 15. Was de overwinning behaald, dan volgde men de vijand zeer ver, 1 Sam. 14 : 31; 2 Sam. 2 : 24; 18 : 7. De overwinnaars werden ingehaald door vrouwen en meisjes, die dansten, zongen en muziek maakten, Richt. 11 : 34; 1 Sam. 18 : 6 v. — Wanneer men een vesting belegerde, sommeerde men de inwoners zich over te geven, 2 Kon. 18 : 17; de Wet schreef dit voor met de bepaling dat wanneer de stad voor Israël werd geopend, men de bevolking moest sparen, Deut. 20 : 10. De gewone manier om een stad te veroveren, bestond hierin, dat men haar met het leger insloot. Niet spoedig ging men tot bestorming over, 2 Sam. 11 : 20. Men probeerde liever onder de stadsmuur door te graven, Jer. 51 : 58, of er bressen in te maken, 2 Sam. 20 : 15; 2 Kon. 19 : 32; Jer. 6 : 6; Ez. 17 : 17. Ook nam men soms zijn toevlucht tot het in brand steken van de stad, Richt. 9 : 49. De Assyriërs gebruikten vooral stormrammen, Ez. 4 : 2; 21 : 22; 26 : 9. De verdedigers versterkten de muren en hoogden ze op, Jes. 22 : 9; 2 Kron. 32 : 3. Men schoot pijlen af op de aanvallers, 2 Sam. 11 : 20, 24, en wierp naar hen met stenen, Richt. 9 : 35; 2 Sam. 11 : 21. Men had torens en daarin werktuigen om met pijlen en stenen te schieten, 2 Kron. 26 : 15. De Wet schreef voor, dat de belegeraars de vruchtbomen moesten sparen, Deut. 20 : 19.

< >