Dit is de naam van de God des Verbonds, als Bondsgod ten opzichte van Zijn volk. Over de betekenis heerst geen eenstemmigheid.
Deze naam wordt Ex. 3 : 14, 15 in verband gebracht met het werkwoord hājā, „zijn”. Men kan „Jahwe” opvatten als 3e pers. ml. enk.: Hij is, de Zijnde. De St.Vert. geeft de naam Jahwe weer door: Jehova of door: de HERE. Dit laatste is de gewone weergave in onze taal geworden en wordt aangetroffen in de vert. N.B.Gen. Jehova is een naam, die uit misverstand is gevormd. De tekst van het Hebr. O.T. bestond slechts uit medeklinkers. De klinkers werden niet uitgedrukt in dit Hebr. schrift. De naam Jahwe luidt in medeklinkers: Jhwh. In letterlijke opvolging van het derde gebod werd deze naam niet uitgesproken, maar bij het lezen vervangen door de naam Adonai (St.Vert. en N.B.Gen.: de Here). Toen men later klinkers ging zetten onder de medeklinkers van de tekst van het O.T., zette men de klinkers van Adonai, n.l. ĕ, o en a, onder en naast de medeklinkers JHWH. Men bedoelde daarmede: lees Adonai. Men heeft echter in de 16e eeuw de gewoonte gekregen, om de klinkers van het te lezen woord (Adonai) te verbinden met de medeklinkers van JHWH of JHVH en kreeg zodoende: Jehowah of Jehovah. Deze naam is dus onjuist. De juiste klinkers van het z.g. tetragrammaton JHWH zijn niet bekend, daar de Joden deze naam niet wilden uitspreken. Het meest waarschijnlijk is echter: Jahwèh of Jahwè, daar de Samaritanen de naam van Israëls God zo uitgesproken hebben, naar alle waarschijnlijkheid. Over de betekenis zie hierboven. Veel is over deze naam en zijn betekenis geschreven. Een van de nieuwste opvattingen is die, dat wij zouden moeten denken aan hoe-Jahoe als aanroep tot J. Dit zou dan geïnterpreteerd zijn geworden als: „Hij is Hij”. Een andere opvatting, tegenwoordig nog verdedigd, is, dat wij niet te doen zouden hebben met de Qal maar met de Hiphil van hājā (zijn), dus dat J. zou betekenen: Hij doet zijn. Dat zou dus zien op J. als Schepper. Doch het beste is m.i. de opvatting: J. = Hij is.