„verborgen plaats”, ten O. van Beth Aven, 1 Sam. 13 : 5, ten N. van Jeruzalem, Jes. 10 : 28, aan de weg van Ai naar Geba, thans het dorp Muchmas aan de Wadi es Sewenik. Daar is een steile wand, zó steil, dat men op handen en voeten naar boven moet klauteren.
Bovendien is de situatie daar zó, dat een wachter, op de N.rand staande, wel in het dal kon zien, doch iemand, die de steile wand beklom, was voor zijn ogen verborgen. Eerst wanneer zo iemand bij de rand van het plateau aan de N.zijde was gekomen, kon men hem plotseling zien.