Dochter van Saul, jongere zuster van Merab. Zij kreeg David lief.
Saul beloofde haar aan hem tot vrouw voor een bruidschat van 100 voorhuiden van Filistijnen. David leverde er 200. Daarop gaf Saul hem M. tot vrouw, 1 Sam. 18 : 20—30. Zij hielp David ontvluchten, toen haar vader hem wilde gevangen nemen en doden, 1 Sam. 19 : 11—17. Later gaf Saul haar aan Palti of Paltiël, de zoon van Laïs, tot vrouw, 1 Sam. 25 : 44. Toen David koning was te Hebron en Abner onderhandelingen met hem wilde aanknopen, liet David haar door boden aan Isboseth terugvragen. Deze voldeed hieraan en Abner bracht haar tot David, 2 Sam. 3 : 13—16. Bij gelegenheid van het opbrengen van de ark naar Jeruzalem, toen David huppelde en danste voor het aangezicht des Heren, verachtte en bespotte M. hem, 2 Sam. 6 : 16, 20; 1 Kron. 15 : 29. David antwoordde haar scherp, 2 Sam. 6 : 21, 22. Zij had geen kind tot de dag van haar dood toe, 2 Sam. 6 : 23. Ondanks haar vroegere liefde tot David toonde zij zich een echte dochter van Saul.
