Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

AI

betekenis & definitie

stad ten O. van Bethel, Gen. 12 : 8, in een vallei: er is tussen Bethel en Ai een hoogte, vanwaar Lot een ver uitzicht had, Gen. 13 : 3 en 10. Indien Ai = Ajath, Jes. 12 : 28, wat waarschijnlijk is, dan lag Ai ten N. van Michmas.

Sinds de dagen van Edward Robinson meende men Ai te vinden in de ruïneheuvel Et-Tell bij Deir dibwam. En zo schreef Joh. de Groot ook: Het oude Ai zal wel hetzelfde zijn als het tegenwoordige Et-Tell, een grote ruïneheuvel, waarop de naam van Joz. 8 : 28 „ruïneheuvel voor eeuwig” goed past. Nu is echter Et-Tell opgegraven en daarbij is gebleken, dat de hier vergane plaats een stad moet geweest zijn groter dan Jericho of Megiddo. Dit gegeven past niet in het verhaal van Joz. 7 : 4, tenzij men meent, dat de Israëlietische verspieders hun rapport niet baseerden op de waarneming van de stad, maar op het gering aantal bewoners („hij zijn weinige”). Maar bovendien hebben de opgravingen geleerd, dat Et-Tell onbewoond was in de 2e Bronsperiode. Weliswaar werd de stad eeuwen daarna herbouwd, maar dat was op een tijdstip na de intocht. M.a. w. Et-Tell was toen een verlaten ruïne en niet een bewoonde stad. Hier is dan Ai niet te vinden. Tenzij men aanneemt, dat bij de intocht nog oude muren van Ai waren overgebleven en dat de Kanaänieten zich daarbinnen verschansten. Evenwel is het dan vreemd, dat gesproken wordt van de koning van Ai, Joz. 8 : 2; 12 : 9. Buitendien moet volgens Joz. 8 : 11 ten N. van Ai een diep dal gelegen hebben (emek = verdieping), wat met ten N. van Et-Tell te vinden is. Daarom zal men het best doen om Ai op een andere plek ten O. van Bethel te zoeken.

< >