„verspreider van schande”.
1. Een zoon van Saul en Rizpa. Deze zoon vond de dood door de Gibeonieten, 2 Sam. 21 : 8.
2. De zoon van Jonathan, de zoon van Saui, zie Jonathan 2. 1 Kron. 8 : 34; 9 : 40 heet hij Meribbaäl = strijder tegen Baäl. Deze naam is misschien later veranderd in M. Hij werd door een ongeluk, toen hij 5 jaar oud was, kreupel, 2 Sam. 4 : 4. David liet hem later uit Lodebar in het Overjordaanse naar zijn paleis halen en gaf hem Ziba tot dienaar. M. at aan de tafel des konings en kreeg het landbezit van Saul terug, 2 Sam. 9 : 1—13. Bij de opstand van Absalom beschuldigde Ziba M. er van, dat hij aan David ontrouw was geworden. David gaf toen al de bezittingen van M. aan Ziba, 2 Sam. 16 : 1—4. Later, bij de terugkeer van de koning, zeide M., dat Ziba hem belasterd had. Doch David liet hem met Ziba het bouwland delen, 2 Sam. 19 : 24—30. De zoon van M. heette Micha, 2 Sam. 9 : 12.