een Kanaänietische koningsstad, Joz. 12 : 16, in Juda in de Sjefeela, Joz. 15 : 41. Volgens het Onomasticon lag het 8 mijl ten O. van Eleutheropolis (= Beth Dsjibrin).
Op grond daarvan zoekt Elliger deze plaats in Makdum. Maar er zijn ook andere opvattingen. Het verhaal Joz. 10 spreekt van een vlucht der Kanaänieten na de slag bij Gibeon; op de weg van hun vlucht is M. te zoeken. Zij moeten gegaan zijn van Beth Horon in ZW.lijke richting over Khuldeh, maar daarna moeten zij, of in W.lijke richting zijn gegaan of naar het Z. en naargelang van de weg, die men meent dat zij insloegen, zal men M. dan gaan zoeken. Zo heeft Garstang de stad gezocht in El Mugar, 5 km ten Z. van Jebna-Jamnia; Robinson wijst het aan ten Z. van Ekron; Albright meent te moeten denken aan Tell-es-Safi. Bij deze identificaties wijkt men echter af van Eusebius, want deze plaatsen liggen niet ten O. van Eleutheropolis (= Beth Dsjibrin). Maar Abel meent, dat bij Eusebius „oost” soms ook kan wezen: noord, zodat M. te vinden is in Chirbet el Cheisum met zijn ruïnes en een grot, die doet denken aan de spelonk, waarin de koningen zich verborgen hadden, Richt. 10 : 16.