De Israëlieten hebben de d. gekend, en in de Bijbel wordt herhaaldelijk van dansen melding gemaakt. Vooral meisjes en vrouwen dansten bij feestelijke gelegenheden reidansen.
Mannen dansten wel, b.v. David bij het opbrengen van de ark naar de Zion, maar waarschijnlijk deden dit slechts mannen van geringe stand, 2 Sam. 6 : 20. Mannen en vrouwen dansten altijd afzonderlijk. Het dansen was in Israël een middel, om een feest op te vrolijken, en vond in een overwinning, in volbrachte oogst, in een godsdienstige vreugde zijn aanleiding. Het was dus niet een dansen om de dans op zichzelf. Er was geen sprake van „gemengd dansen” noch van „dansvermaak” in de Westerse zin van het woord. Blijkens de woorden, voor dit dansen gebruikt, was het meer een springen en huppelen, een ronddraaien. Een uiting van spontaneïteit was het: Israël als Oosters volk was uitbundig zowel in de uitingen van zijn vreugde als van zijn droefheid.