zetelen
zetelen - Werkwoord 1. zitten ♢ De koning zetelt in zijn troon. 2. als parlementslid werken ♢ Hij zetelde tot 2012 in de Tweede Kamer. Woordherkomst Afgeleid van zetel met het achtervoegsel -en
Wiktionary (2019)
zetelen - Werkwoord 1. zitten ♢ De koning zetelt in zijn troon. 2. als parlementslid werken ♢ Hij zetelde tot 2012 in de Tweede Kamer. Woordherkomst Afgeleid van zetel met het achtervoegsel -en
Muiswerk Educatief (2017)
zetelen - regelmatig werkwoord uitspraak: ze-te-len 1. zitten ♢ de keizer zetelt op een gouden troon 2. er gevestigd zijn ♢ de regering zetelt in Den Haag Regelmatig werkwoord: ...
Peter Bakema (2003)
(zetelde, gezeteld) zitting hebben, zitting houden. - in een commissie zetelen, deel uitmaken van een commissie, zitting hebben in een commissie.Hij kondigde zowat een week geleden zijn ontslag uit de fractie aan en zou voortaan als onafhankelijke in de gemeenteraad zetelen. - GvA, 27-08-2002.
Walter De Clerck (1981)
Van een college of commissie: zitting houden; van een commissielid e.d.: zitting hebben (in -). De minister tot wiens bevoegdheid de Nederlandse cultuur behoort, is belast met de oprichting van dit college, waarin ten minste twee leden van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde ... zetelen, Belgisch Staatsblad 28/4/197...
Van Dale Uitgevers (1950)
(zetelde, heeft en is gezeteld), 1. (hog. st.) gezeten zijn, zitten : God zetelt in ’t eeuwig licht; 2. (oneig.) zijn standplaats, zijn zetel hebben, gevestigd zijn: de maatschappij zetelt te Amsterdam; onze regering zetelt in Den Haag; — geheel fig. : de onschuld zetelt oj) haar gelaat, is op haar gelaat te...
M. J. Koenen's (1937)
zetelde, h. gezeteld (gezeten zijn, in een zetel zitten; fig. gevestigd zijn): de regering van ons land zetelt in Den Haag.
Jozef Verschueren (1930)
(zetelde, gezeteld) I. (heeft) in een zetel doen zitten, zetten: iemand -. II. (is) 1. gezeten zijn, zitten: God zetelt in ’t eeuwige licht. 2. gevestigd zijn, zich bevinden: de regering zetelt te Brussel, te 's-Gravenhage; de reinheid zetelt op zijn voorhoofd.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(zetelde, heeft gezeteld), 1. (litt, taal) gezeten zijn, zitten; 2. (oneig.) zijn standplaats, zijn zetel hebben, gevestigd zijn: de maatschappij zetelt te Amsterdam.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: