Wat is de betekenis van zetelen?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zetelen

zetelen - Werkwoord 1. zitten De koning zetelt in zijn troon. 2. als parlementslid werken Hij zetelde tot 2012 in de Tweede Kamer. Woordherkomst Afgeleid van zetel met het achtervoegsel -en

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zetelen

zetelen - regelmatig werkwoord uitspraak: ze-te-len 1. zitten ♢ de keizer zetelt op een gouden troon 2. er gevestigd zijn ♢ de regering zetelt in Den Haag Regelmatig werkwoord: ...

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zetelen

(zetelde, gezeteld) zitting hebben, zitting houden. - in een commissie zetelen, deel uitmaken van een commissie, zitting hebben in een commissie.Hij kondigde zowat een week geleden zijn ontslag uit de fractie aan en zou voortaan als onafhankelijke in de gemeenteraad zetelen. - GvA, 27-08-2002.

2024-04-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zetelen

Van een college of commissie: zitting houden; van een commissielid e.d.: zitting hebben (in -). De minister tot wiens bevoegdheid de Nederlandse cultuur behoort, is belast met de oprichting van dit college, waarin ten minste twee leden van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde ... zetelen, Belgisch Staatsblad 28/4/197...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zetelen

v., sitte.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zetelen

(zetelde, heeft en is gezeteld), 1. (hog. st.) gezeten zijn, zitten : God zetelt int eeuwig licht; 2. (oneig.) zijn standplaats, zijn zetel hebben, gevestigd zijn: de maatschappij zetelt te Amsterdam; onze regering zetelt in Den Haag; — geheel fig. : de onschuld zetelt oj) haar gelaat, is op haar gelaat te...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zetelen

zetelde, h. gezeteld (gezeten zijn, in een zetel zitten; fig. gevestigd zijn): de regering van ons land zetelt in Den Haag.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zetelen

(zetelde, gezeteld) I. (heeft) in een zetel doen zitten, zetten: iemand -. II. (is) 1. gezeten zijn, zitten: God zetelt in ’t eeuwige licht. 2. gevestigd zijn, zich bevinden: de regering zetelt te Brussel, te 's-Gravenhage; de reinheid zetelt op zijn voorhoofd.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zetelen

(zetelde, heeft gezeteld), 1. (litt, taal) gezeten zijn, zitten; 2. (oneig.) zijn standplaats, zijn zetel hebben, gevestigd zijn: de maatschappij zetelt te Amsterdam.