Wat is de betekenis van waag?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

waag

waag - Zelfstandignaamwoord 1. plaats waar vroeger van overheidswege handelsgoederen gewogen werden, waaggebouw 2. toestel om te wegen, weegschaal waag - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wagen ♢ Ik waag 2. gebiedende wijs van wagen ...

2024-03-29
Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Waag

Openbaar weeghuis, hal waarin de evenaars of balansen voor het officieel afwegen van goederen waren opgehangen of opgesteld. De wagen waren meestal vrijstaand en aan drie of vier zijden van ruime ingangen voorzien. Vaak bevonden zich boven de weeghal ruimten voor bestuurders (zoals burgemeesters en weesmeesters) en militairen (zoals de schutters-kr...

2024-03-29
Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

WAAG

Openbaar gebouw, weeghuis. waar de balansen stonden opgesteld om van overheidswege koopwaren, soms ook wel vee te wegen en op grond van die weging het waaggeld te bepalen; een en ander als gevolg van het in de middeleeuwen aan vele steden verleende recht op bepaalde goederen accijns te heffen. Elke stad in Nederland, zeker ten tijde van de Republie...

2024-03-29
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Waag

Vele steden kennen een gebouw dat Waag genoemd wordt. Het is duidelijk dat daar iets op de waagschaal of weegschaal werd gelegd om te worden gewogen. De eigenlijke betekenis van het woord waag is: het heen en weer slingerende en daaruit ontstond die van: weegschaal en ook die van: gewicht. Het Engels kent weigh. Wij hebben hier te maken met twee we...

2024-03-29
De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Waag

zie Foliot.

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

waag

gewaag, aan onsekerheid blootstel; iets gevaarliks onderneem.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Waag

s., waech, waechhûs (it).

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Waag

v. (wagen), 1. (w. g.) toestel om mee te wegen ; de Romeinse waag, de unster; (fig.) in de waag stellen, in de waagschaal (zie ald.); — (fig.) toestand van onzekerheid ; 2. plaats, gebouw waar van overheidswege goederen gewogen worden 3. (eert. en gew.) zekere gewichtshoeveelheid, inz. bij vis.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Waag

gebouw op marktpleinen, waar gelegenheid bestaat het gewicht van verhandelde koopwaren te controleren.